En het gevoel van verlies, dat hij zo lang had teruggedrongen, stroomde naar buiten en verzwolg hem; en hij liet zich meevoeren, zonder dat hij er grip op had. Hij wilde zichzelf niet sparen. Waarna hij vertederd glimlachte, alsof hij zich iets herinnerde. Hij bedacht dat hij bijna zestig was en dat hij dit soort passie, dit soort liefde, achter de rug zou moeten hebben.
Maar hij had die niet achter de rug, wist hij, en dat zou nooit zo zijn. Onder de verdoofdheid, de onverschilligheid, de verwijdering, was ze aanwezig, in alle hevigheid en onwankelbaar. Ze was daar altijd geweest. in zijn jeugd had hij haar vrijelijk geschonken, zonder erbij stil te staan. Hij had haar aan de wetenschap geschonken die hem – hoeveel jaar geleden? – door Archer Stoane was onthuld. Hij had haar aan Edith geschonken, in die eerste blinde dwaze dagen van zijn verkeringstijd en huwelijk. En hij had haar aan Katherine geschonken, als nooit tevoren. Hij had haar, op zonderlinge wijze, aan elk moment van zijn leven geschonken, misschien wel het meest volledig als hij zich van het geven niet bewust was. Ze was noch een passie van de geest, noch van het vlees. Het was eerder een kracht die deze allebei omvatte, alsof het de materie van de liefde betrof, de specifieke substantie ervan. Aan een vrouw of een gedicht zei die eenvoudigweg: Kijk! Ik leef.