De maskers mogen weer af, we kunnen terug ons ware gelaat tonen. Een verademing, zeker voor wie liever niet stiekem en achterbaks door het leven wil stappen. We kijken mekaar graag recht in het onbedekte gezicht, met open blik. We zien mekaars weerloosheid, desnoods weerbaarheid. Een naakt gelaat toont bij uitstek onze ware menselijkheid en tevens onze kwetsbaarheid.
Leve onze westerse beschaving waarin de sociale cultuur deze openheid propageert, dit behoort bij voorrang tot onze universele mensenrechten, een verworvenheid waar we fier mogen op zijn. We willen het ieder volk aanbevelen, we noemen liever geen doelgroepen. Maar als het masker knelt, werp het dan snel af.
Met bovenstaand exposé heb ik tevens de kernidee weergegeven van Emmanuel Levinas (1906-1995), de Frans-joodse filosoof. Hij creëerde een ware wijsbegeerte van het menselijk gelaat. In essentie luidt dit dat de verschijning van de medemens via zijn gelaat ons uitnodigt om de zorg voor het eigen zijn te vergeten, de Ander krijgt altijd en overal prioriteit. Die Ander zorgt dan op zijn beurt wederkerig voor ons. U hebt het perfect opgemerkt, Levinas schrijft het woordje ander principieel met een hoofdletter: Ander.
Hij legt in hetzelfde denkstelsel de klemtoon op het kleine en het kwetsbare bij de mensen, op het stille gebaar, op de nobele handeling, het bescheiden woord, de ingetogenheid en soberte.
Het is een prachtige filosofische boodschap, ook heel christelijk geïnspireerd. De navolging is van een andere orde, maar niet verboden voor wie het aankan. Iemand die Emmanuel Levinas met veel tromgeroffel propageerde was Christophe Busch, de oud-directeur van museum Kazerne Dossin. Hij verkocht er zijn ideologische handelswaar mee, hij deed in alle mediakanalen appel op deze populaire denker, hij probeerde (met zijn zwaar Gents accent) een trend te zetten van aandacht voor de Ander. Hij kakelde en orakelde excessief over zijn eigen specifieke belangstelling voor die kleine en onooglijke mensen. Als beginnend gids geloofde ik graag mijn grote chef.
Respect voor zulk altruïsme. Tot ik ergens klem kwam te zitten, in de lift van het museum nog wel, met 20 bezoekers, bescheiden volk, bijna bejaarden. Om een lang en bangelijk verhaal kort te maken: na een dik uur is de brandweer van Mechelen ons komen redden, met hun zwaarste materiaal. Ik bracht Busch, via zijn secretaresse, direct op de hoogte. Zij bedankte mij formeel. Hij gaf verstek. Geen tijd voor de basis en ambetante zaken. Hij had schrik van de pers en slechte reclame. In dit penibele geval waren die Anderen voor hem onbestaande.
Dit zette mij aan het denken over de bijbel van Dossin, hoe de diepere moraal ontbrak aan dat verhaal in hun eigen huis, om te beginnen bij de bazen. Mijn ogen gingen langzaam open, ik zag de gaten en de hiaten. Ik kreeg de genadeslag bij het overlijden van Vincent.
Christophe Busch liep mij pal op het lijf, een tweetal weken na de afscheidsviering voor mijn zoon. Ik ging nog maar pas terug gidsen, we namen samen de lift. Bonjour, zo begroette hij me, met een vaag en afwezig knikje. Hij wist geeneens dat ik een Vlaming was, laat staan dat ik een vader was (geweest). Hij was zijn litanieën over de filosoof Levinas opeens vergeten. Er waren op dat moment nergens mensjes met micro’s van de media aanwezig.
Ach, wat een zwak evangelie toch.
Het waren bittere tijden, vol onbegrip en onverschilligheid.
Ik had maar één verweer, ik werd langzaam radicaler, ik trok me nog hardnekkiger door de pijn, ik werd alsmaar rechtlijniger. Aan mijn zijde stond een schone geliefde, met dezelfde principes, wij gingen zoveel harder leven, met ons volle hart.
Dat maakte nogal eens brokken, want mensen houden niet van ongemakken in het gesprek onderweg, van tegenspraak en van ‘contraar’ gedachten. Wij waren in ons leven zo geraakt door diverse soorten tegenslag dat wij overliepen van onze liefde voor mekaar. Het was een alternatieve beweging om het hoofd te bieden aan de makke middelmaat, aan het modale en doodnormale in de omgang, wij wilden opgaan in een hoger iets, een betrachting om ons leven waardevol te maken. Onze schone zonen waren alle twee aangetast, verminkt, maar niet verloren. Wij besloten geen dwergen van menselijke ellende te worden, maar samen sterk te zijn. Geen tranen in het openbaar, maar lachend voorwaarts.
Of het nu corona is of binnenkort een bommenoorlog, wij blijven vrolijk voor mekaar. Onze evennaaste is die Ander vlak naast ons, om te beginnen zij voor mij en ik voor haar, te samen met de kinderen. Dan volgt de rest van het orkest. Zonder trompetten en zonder prietpraat. Ons gezicht is altijd open, gericht op het binnenplein van ons samenzijn. Geen dwaas en abstract gedoe naar onbereikbare hoogtes in de weide kosmos. Wij doen niet mee aan de etalage van ‘kijk ons toch, hoe goed en gevoelig wij zijn, hoe bekommerd met die gehele wereld’. Liefst zo ver mogelijk weg van concrete mensen, zeg ik er voor hen bij.
Het is de hipster ziekte van het steriele kosmopolitisme. Van Busch & co.
Tot die nieuwe compagnie imitatoren (de prefab clowns) behoort neofiet opperchef Tomas Baum, de perfect gecaste dirigent om de sleur van de treurnis op te heffen: ze zetten de Holocaust aan de deur en openen hun winkel voor dure praatjes over twee keer niks.
Alles moet a priori leuk zijn, “we are amusing ourselves to dead”, voorspelde de Amerikaanse socioloog Neil Postman reeds in 1985. Het was zijn verpletterend visionaire kijk op een maatschappelijke kentering.
Dossin zit in het verlengde van deze hippe trend, het wordt binnenkort een kermistent.
Ik schrijf het kladje van deze tekst op een bankje van de bib in Leuven.
Ik zit overgeconcentreerd mijn bedenksels neer te pennen, mondmasker mooi op mijn kop, enkel de ogen niet bedekt, één neusgat net vrij om te verhinderen dat mijn leesbril bedampt. Komt er een jong meisje op mij aangerend. Aan haar gigantische badge te zien een personeelslid van de bib. Wapperende haren, deinende boezem, achteruitgestoken poep, alles geschiedt in een ijlings vaartje. Er is een uitslaande brand, dacht ik. De redster is nabij, ik stort me in haar armen. Ik ben klaar voor de vonkende afvaart, gedragen door wat jong en nobel is. Ik geef me rustig over, ik laat me blussen door haar jeugd. Maar dat meisje begon plots te krijsen: zet rap uw masker op jong!
Ik had me vergist in haar noblesse, het was geen engel maar een helse gendarmette. Maar ik zat daar weerloos alleen, ik was ook geen gevaar voor een mogelijke medemens. Ik had slechts één luchtgaatje open gelaten en ik kreeg de zwaarste straf van de openbare vernedering.
Het was niet de eerste keer dat ik door de woke brigade van de bib in Leuven gekapitteld werd. Voordien had ik eens met een halve bil tegen een tafel geleund, beetje steun gezocht om vlug een boek door te nemen. Ik werd net niet gearresteerd door een toegesnelde sjampetter, een onvriendelijke jongen met een vierkant hoofd die het interne reglement naar mijn kop kwam slingeren. Ik werd bijna karakterieel vermoord.
Linkse mensen houden van wetten, spellen ons graag de les. Als wij hun nummertjes niet leuk vinden, als wij tegenpruttelen, worden wij al snel bij het vuilnis gezet. We hebben immers de handicap van blank te zijn, in mijn geval ook nog eens man. Ik ben bovendien een expliciete hetero, ik heb geen schulden en ik ben vrij gelukkig. Ik vertolk mijn eigen leven, bedrijf zelf mijn liefde, met behulp van een verrukkelijk schone vrouw. Ik ben nogal trouw aan mijn regio, ik ben een fiere Vlaming en een nostalgische Hagelander. Ik heb geen complexen over een vermeend racisme in mijn rustige buurt, het wemelt er van bruin en zwart, een paar negers waren er mijn beste kameraden. Ik leef relax in peis en vree, mijn lijden beheers ik.
Maar ik verschil misschien op essentiële punten van mijn omgeving, ik heb een mening die ik neerschrijf met een vlijmscherpe pen, zeker als het mij te gortig wordt. Als het politiek correcte en té gekke woke gedrag en taal mij de strot uitkomt. Als men mij probeert plat te walsen met hun dwaze abstractica, hun hol getater over wat ik allemaal misdaan heb. Dan pas ik én pareer ik, dan haal ik uit, met een vuist vol woorden. Dat is mijn morele zelfverdediging. Ik laat de wereld graag weten dat wij met twee zijn. Nathalie is mijn heerlijk extern geweten. Voor als ik het soms te bont zou maken. Dan luister ik, als zij ’s nachts in het duister naast mij ligt. Ik koester me in de zoete waarheid van haar warme schoot der grote schoonheid. Ik hou onvoorwaardelijk en totaal verloren van haar. Zo val ik voldaan in slaap.
Wij dragen geen masker en zelfs geen pyjama. Wij slapen naakt in de kleren van onze eerlijkheid. Een attitude die de nachtcultuur verdraagt. Wij dromen van de dagen in de zomer die komt, dan worden wij wakker zonder politiek correcte wekker en los van alle woke gektes. Dan wordt de wereld weer open en bloot. In volle vrijheid en blijheid, tegelijk met het dodelijke einde van het linkse spook.