Wat als de grootste beklemming in zijn herinnering overblijft, is de totale onverschilligheid van de mensen om je heen, die jou – met de op je jas genaaide Jodenster – volledig negeerden.
‘Beklemmender dan het verdwenen vriendje, dan het grote lege klaslokaal, erger dan de spanning van de razzia’s, het afscheid van je familie, was dat je toen in 1943 in Amsterdam om je heen zag dat het alledaagse, normale leven gewoon doorging.’