Zondag op bezoek geweest bij mijn vader in Utrecht.
‘Ik herinner mij uit mijn kindertijd hoe vaak jij verwees naar eerdere wereld, die niet per se beter was, maar wel anders. Een kapot gegooide wereld, Rotterdam…’
‘Ja, ik ben hopeloos vooroorlogs…’ zegt hij monter. ‘Ik was bijna twintig toen de oorlog uitbrak, en de verwoesting van mijn stad was een soort mes… een reusachtig mes dat de tijd, mijn tijd in twee stukken hakte. Als jongen van zeventien, achttien genoot ik van het leven, ik had veel vrienden, ik las veel, ik schreef op mijn manier. De oorlog betekende angst en honger, maar ook: niet aan je zedelijk ideaal beantwoorden omdat je te bang was. Dat heeft me mijn hele leven dwarsgezeten. Iemand zoals ik, die zich niet actief verzette, collaboreerde voor mijn gevoel…’