In de ijskoude refter werd die avond gebeden voor Finland. Het was een eeuwige schande dat de bolsjewieken een land durfden aanvallen dat vijfenveertig keer minder manschappen had. Zuster Kris vertelde dat de Duitsers allerlei tanks en troepen die in Polen gevochten hadden nu langs onze grenzen hadden gelegd onder het leugenachtig voorwendsel dat zij die niet allemaal in hun versterkingen van de Siegfriedlinie konden onderbrengen.
Onze Koning en de Koningin van Holland hebben elkaar ontmoet in Den Haag en samen een ontroerend telegram gezonden naar de oorlogvoerende naties. Want, kinderen, het zou wel eens gauw aan onze toer kunnen zijn. Wij moeten bidden. En een voorbeeld nemen aan Burgemeester Adolf Max van Brussel die zo pas ontslapen is in de Heer, het model van de kleine maar dappere Belg.
In Veertien-Achttien wilde een Duitse generaal hem – onder de bezetting! – een hand geven. Nooit van zijn leven, zei Adolphe Max. De Duitse generaal trok zijn pistool uit zijn holster en legde hem op tafel. Waarop de burgervader rustig zijn vulpen uit zijn borstzak haalde en naast het Duitse wapen legde. Hij werd toen in het cachot gegooid, maar is ontvlucht met een vals paspoort dat hij uit de bureaulade van de commandant had gepikt. Op de dag van de overwinning van Veertien-Achttien, toen alom op het stadhuis applaus en gejuich weerklonk, liep hij regelrecht naar zijn bureau, riep zijn schepenen bijeen, klapte in de handen en zei: ‘En nu, heren, aan het werk!’