‘Israël is een klein land omgeven door vijanden, dat voor zijn overleving heeft moeten vechten, en dat nog altijd moet doen…’ Zo luidt de eerste zin van een klassiek geworden toespraak over onze plichten tegenover de staat. De eerste keer dat ik hem hoorde was ik ontroerd. De tweede keer vond ik hem terecht. De zesde keer hoorde ik niets nieuws meer. De vierendertigste keer had ik liever iets anders gehoord. Ook al wist ik dat het natuurlijk waar is.
Dat refrein blijft onveranderd waar. Het geweld gaat maar door, met een treurigmakende regelmaat. De allianties en de aanslagen hebben als enig doel om het land nog meer te vernietigen. Nee, de aanslagen zijn geen wanhoopsdaden van een onderdrukt volk. Het is de kille berekening van een paar alleenheersers op zoek naar macht. Zij gebruiken de ellende van hun mensen voor hun eigen doeleinden. Dat is erg, dat is heel droevig. Het ergste is nog de weigering van de westerse landen om het verschijnsel van de massamanipulatie te willen zien. Altijd maar weer omwille van politieke overwegingen. Karikaturale schema’s zijn handiger en zijn beter voor het geweten. Ze zijn veel makkelijker hanteerbaar. De meeste leiders gaan ervan uit dat het publiek te stom is om een ingewikkelde werkelijkheid te bevatten. En omdat de massa- mens zich natuurlijk niet verdiept in iets wat hem niet direct aangaat, slikt hij voor het gemak de voorgekauwde antwoorden.