Mijn geliefde en ik zijn geen uitgesproken natuurliefhebbers, maar toch zoeken wij soms de rust op van een bos of een park.
Het gebeurt dat wij ons neervlijen op een malse weide, dat wij een heerlijk geurend veld verkennen of zelfs even achter een struik kruipen om mekaar iets in het oor fluisteren dat niet voor derden is bestemd. U zal deze sluipwegen voor de liefde even goed kennen als wij zelf, beste lezers, niets menselijks zal u vreemd zijn, maar – misschien een gedurfde vraag – gaat u ook naar het vogelkot? Wij wel!

Achter het Sportkot in Leuven, met zijn ontelbare plekjes voor legitieme en stiekeme minnaars, ligt het weelderig uitgestrekte Arenbergpark, met inbegrip van een middeleeuws kasteel. Overal zie je er nog de sporen van ooit minnekozende ridders, hitsige minnestrelen en mooie jonkvrouwen in hun bronstige bereidheid om te verleiden. Nathaliefje en ik stellen dit slechts vast, wij begrijpen dat, maar onze prioritaire locatie blijft het reeds geciteerde vogelkot, voor onze privacy. Dat oord – een verborgen kleinood voor mogelijke geilheid – bevindt zich een eind achter Arenberg, meer zeggen we niet, we willen een volkse toeloop vermijden, liever elitair dan populair (vinden wij). Waar twee geliefden de kans krijgen voor verdieping van hun relatie, moet er rustigheid heersen, wij willen ongezien blijven, ons leuke hobby hoeft geen open-deur-sport te worden, of een mikpunt voor de speurders van de politie. Voor ons gaat het om de puur natuurlijke staat van ons samenzijn.

In het vogelkot is er trouwens nauwelijks plaats voor meerdere mensen, een party kan je er niet organiseren, en voor de vuileriken: neen hoor, een gang-bang kan echt niet. De ruimte is er wel comfortabel, sober maar knus, met een schitterend uitzicht op de majestueuze fauna en flora van de streek, maar wie binnen in het vogelkot bezig is met onder andere de omgeving te bespieden, blijft zelf ongezien, uiteraard handig voor ons, wij doen er lekker ons ding, wij zijn er gewoon ten diepste onszelf. Zalig toch zulke plekken waar Adam (m) en Eva (v) zouden kunnen geboren zijn, om er de rest van hun leven in hunne blote te mogen rondlopen. Want dat kan er perfect. Met deze bijbelse verwijzigng refereer ik uiteraard naar hun beider vader, hun pa God. Hoe zouden wij – Nathaliefje en ik, aardse kinderen – daar kunnen zondigen, die plek is op een katholieke manier hemels gezegend. Zo goed daar te vertoeven, zacht en zoet, met zicht op de bloemetjes en de bijtjes, soms vliegt er een ooievaar voorbij, baby in het mandje, ter plaatse verwekt door gelijkgezinden? Weten wij niet, het interesseert ons ook niet, ieder zijn intiem leven! Wij doen er gewoon ons discrete ding.

Dat is voornamelijk naar de vogels kijken, naar het kabbelende water van een heldere rivier die langsstroomt, naar de zeldzame kano’s en bootjes van verloren eenzaten die er voorbijvaren – wij groeten mekaar ingetogen – naar de bomen en de planten die ons weelderig omringen, naar de zonnestralen die ons warm verblinden en de schaduwenkanten die zich gratis aanbieden, naar de maan die ons toelacht als wij er bij avond langsgaan of – in een zot moment – overwegen om er de nacht door te brengen, wat wij nog niet gedaan hebben, want wij verkiezen ons zachte bed om mekaar innig en graag te zien. Het vogelkot is een oude lokale benaming voor een houten hutje met open ramen dat haast exclusief wordt bezocht door ornithologen (vogeldeskundigen) met verrekijkers en fotomateriaal. Daar zitten wij graag bij, tevreden en vredevol, zedig vooral. In de kuise rust van de stille natuur.