Uit “De plaats die ik nooit heb verlaten” – Tobias Schiff (1925-1999)
1.000 bladzijden
1.000 boeken met namen
tientallen namen
honderden namen
duizenden namen
tienduizenden namen
honderduizenden namen en gezichtjes
een miljoen vijfhonderdduizend namen
elke naam is een kind en een gezicht
gedood
vermoord
afzonderlijk
één per één per één per één per één per één
en nog één
tot in het oneindige
dát zijn uw statistieken
God heeft geduld dat men ze in de wagons gooide
God heeft geduld dat men ze doodsloeg
dat men ze doodbrandde
dat men ze vergaste tot de dood
hij heeft het geduld
maar niet alleen geduld
God zat in elke wagon en in elke trein
die naar ausschwitz reed
aangezien hij zich met elk van ons bezighoudt
hij heeft erover gewaakt
dat de kinderen in de wagons klommen
hij heeft erover gewaakt
dat de deuren goed gesloten waren
hij heeft erover gewaakt
dat het zyklon b-gas naar behoren zijn werk deed
dan is hij naar Miami Beach een cola gaan drinken
omdat het zelfs voor God lastig was
het was veel
het was te veel
en dan is hij teruggekeerd naar een andere trein
met die God heb ik geen uitstaans
omdat
als hij bestaat
ik hem de vragen zal steleln
zoals de priester
op de begrafenis van Julie en Mélissa
‘waarvoor hebben onze gebeden gediend?
en onze acties?
is God doof?’