De beweging van de jaren zestig begon zonder manifesten en discussies, en beroepsrevolutionairen kwamen er al helemaal niet aan te pas. Niemand voorzag dat uit de Amsterdamse ‘nozems’ – jongens met Elviskluiven en meisjes met opvallende pettycoats die in augustus 1955 voor het eerst in Vrij Nederland werden beschreven – tien jaar later de provobeweging zou voortkomen. Niemand dacht bij de Franse blousons noirs aan een opstand die de hele republiek zou doen wankelen.
(…) Het waren de navolgers van de zazous uit 1941 (…) net zoals het gedrag van de Knietief-groep uit 1944 anderhalf decennium later herhaald werd bij de zogeheten Halbstarken uit Duitsland en de Teddy Boys in Engeland.
(…) De eerste fase van de rebellie, de culturele omwenteling, vond aanvankelijk vooral in Engeland plaats. In 1963 waren de Beatles doorgebroken, een jaar later volgden de Rolling Stones, in 1965 stond het magere Londense model Twiggy op alle covers in Europa.
(…) Twee jaar later had het zwaartepunt zich verplaatst naar Amsterdam. In de summer of love van 1967 stroomde de stad vol exotisch geklede jeugdtoeristen die massaal in het Vondelpark sliepen en op ontspannen wijze de tijd doorbrachten rond het Nationaal Monument op de Dam. De muziek stond die zomer in het teken de nieuwe Beatles-elpee Sgt. Peppers Lonely Hearts Club Band.
(…) Het midden van de jaren zestig was een buitengewoon romantische periode, misschien wel het meest romantische tijdvak sinds het begin van de negentiende eeuw.
(…) De hippies scharrelden overal tussendoor: ze sloten zich grotendeels af van de politieke en de stedelijke wereld, ze kozen nadrukkelijk voor een ontspannen en soms zelfs trage stijl van leven – een duidelijke reactie op het kwieke tempo van de jaren vijftig – en vaak hielden ze vooral van elkaar en van zichzelf.
(…) De jaren zestig vormden een mentaliteitscrisis van zowel de oudere als de jongere generaties. Iedereen moest, vanuit een eigen verleden en achtergrond, plotseling reageren op een overdonderende reeks veranderingen (…) Wij, westerse jongeren, hadden nooit iets anders dan welvaart meegemaakt, een welvaart die nog voortdurend toenam. De ouderen werden, aan de andere kant, geconfronteerd met een samenleving die zo snel veranderde dat het hun de adem benam.
(…) De Amerikaanse socioloog Ronald Inglehart sprak van een silent revolution in de hele westerse cultuur, een geleidelijke en bijna onmerkbare overgang van het materialistische waardenpatroon – met een sterk accent op economische en politieke rust en orde – naar een postmaterialistisch waardenpatroon, waarin immateriële idealen over milieu, emancipatie en individuele levensstijlen centraal stonden. Veel ouderen hechtten sterk aan het materialistische patroon omdat dat in tijden van oorlog en armoede zijn waarde had bewezen, hun kinderen opgegroeid in veiligheid en weelde, durfden verder te gaan. Voor hen stond het naakte bestaan op zich niet meer ter discussie.