Mijn vrouw wachtte op mij op het vliegveld Lod en wij haastten ons naar het ziekenhuis. Het begon net licht te worden en het bezoekuur begon nog in geen uren. Ze wilden me niet binnenlaten. Ik ging weer naar buiten, klom naar de eerste verdieping, ging door een raam op de gang naar binnen en zocht haar kamer op. Meteen wist ik dat Aharon gelijk had gehad. Zij was stervende. Zij had een vreemde kleur en ademde moeizaam.
Ik knielde naast haar bed neer en pakte haar hand. ‘Mamma,’ fluisterde ik. ‘Mamma, ik ben het. Peter.’
De oude vrouw in het bed naast haar draaide zich naar mij toe.
‘Ze praat niet,’ zei ze hard in het Jiddisch.
‘Mamma, ik wil je wat vertellen. Wat ik beloofd heb, heb ik gedaan. Ik heb Eichmann gepakt.’
Ik herhaalde het.
‘Rustig,’ zei de andere vrouw, ‘ze hoort het niet.’
Maar ineens drukte haar hand de mijne.
‘Begrijp je, mamma? Ik heb Eichmann gepakt.’
Haar ogen waren nu open. ‘Ja,’ wist zij nog te fluisteren. ‘Ik begrijp het.’