Uit “De plaats die ik nooit heb verlaten” – Tobias Schiff (1925-1999)
Normal
0
21
false
false
false
MicrosoftInternetExplorer4
/* Style Definitions */
table.MsoNormalTable
{mso-style-name:”Table Normal”;
mso-tstyle-rowband-size:0;
mso-tstyle-colband-size:0;
mso-style-noshow:yes;
mso-style-parent:””;
mso-padding-alt:0cm 5.4pt 0cm 5.4pt;
mso-para-margin:0cm;
mso-para-margin-bottom:.0001pt;
mso-pagination:widow-orphan;
font-size:10.0pt;
font-family:”Times New Roman”;
mso-ansi-language:#0400;
mso-fareast-language:#0400;
mso-bidi-language:#0400;}
mijn vriend Jacob Cappi Fischler
heeft het ooit als volgt gezegd
‘het kan nooit genoeg gezegd worden
dat mijn eigen ouders onze ouders
verscheidene keren gestorven zijn
ja verscheidene keren
ze zijn gestorven van verdriet
van verdriet
omdat ze het onzegbare
niet hebben kunnen vermoeden of voorspellen
ze zijn gestorven van angst
ja van angst
om wat hun kinderen zou kunnen overkomen
ze zijn gestorven van vrees
van een verschrikkelijke vrees
om niet te kunnen overleven
om hun kroost niet meer weer te zien
ze zijn ook gestorven van schaamte
schaamte om hun gedwongen naaktheid
ze zijn gestorven
gestorven van vermoeidheid
van uitputting
en tenslotte
zijn ze een gruwelijke dood gestorven
gruwelijk
omdat ze vermoord zijn omdat ze jood waren
en omdat we joden zijn en joden zullen blijven
stel ik mij de vraag
– zonder daarbij ook maar iemand te willen kwetsen –
terecht of ten onrechte:
en de Opperste Rechter in dat alles? Is hij ook dood?’