Passage uit “Een verhaal van liefde en duisternis” (Amos OZ)
De geheimen van anderen prikkelden en fascineerden haar, niet op het vlak van de roddel – wie vindt wie leuk, wie gaat er met wie uit, wie heeft wat gekocht? – maar alsof ze voortdurend studeerde op de precieze plaatsing van de steentjes van een ingewikkeld mozaïek of de voltooiing van een legpuzzel met een heleboel stukjes. Ze luisterde ingespannen naar de gesprekken en tegelijkertijd observeerde ze, terwijl die vage, toegeeflijke glimlach ongemerkt op haar lippen zweefde, voortdurend degene die aan het woord was, keek naar de lippen, de beweging van de rimpels in het gezicht, wat de handen deden, wat het lichaam zei en wat het probeerde te verbergen, waarheen de ogen afdwaalden, wanneer de zithouding iets veranderde, of de voeten rustig of zenuwachtig waren in hun schoenen. Ze nam zelf maar heel af en toe deel aan het gesprek, en zei dan weinig. Maar als ze uit haar stilte kwam en een paar zinnen sprak, dan werd het gesprek na die woorden van mijn moeder niet meer zoals het daarvoor was geweest.