Passage uit “Een verhaal van liefde en duisternis” (Amos OZ)
Tserta en Jaäkov-David Abramski kwamen, wier oudste zoon Jonathan aan het eind van de Onafhankelijkheidsoorlog was gedood toen een Jordaanse sluipschutter uit het raam van de politieschool aan de andere kant van de frontlijn op hem had geschoten. Twaalf jaar was Joni toen hij stierf. De kogel van de sluipschutter had hem in het voorhoofd geraakt toen hij op een zaterdagochtend in de tuin van hun huis speelde. Precies op het moment van zijn dood zaten zijn ouders bij ons, ze dronken thee en aten taart, en toen de ambulance met loeiende sirene door onze straat kwam om Joni op te halen en een paar minuten later opnieuw met sirenegehuil voorbijkwam op weg naar het ziekenhuis, merkte mijn moeder op dat we allemaal voortdurend plannen maakten, maar dat iemand in het donker ons zat uit te lachen met al onze plannen. En Tserta Abramski zie dat dat juist was, zo was het leven, en toch bleven mensen altijd plannen maken, want zonder dat zou de wanhoop de overhand krijgen. Tien minuten later kwam er een buurman die de Abramski’s tactvol naar buiten riep en met hen de tuin in ging en hun minder dan de waarheid vertelde.