Waarom de media tijd moeten maken voor beter nieuws
Het gaat goed met de wereld (maar we weten het niet)
uit Knack 17 augustus 2016 door Ralf BODELIER
Het leven van de meeste mensen wereldwijd verandert ingrijpend. En meestal ten goede. Toch geloven we liever dat de toestand hopeloos is. Volgens de Nederlandse filosoof Ralf Bodelier zijn de media daar mee verantwoordelijk voor. ‘Journalisten laten de nieuwsconsument achter in angst en vrees.’ Een pleidooi voor optimisme.
Er ís veel om over te somberen. Burgeroorlog in het Midden-Oosten, aanslagen door de IS in Brussel en Parijs, Syriërs die aanspoelen in Griekenland, een forse hongersnood in zuidelijk Afrika, klimaatverandering wereldwijd. De Europese Unie staat onder druk en Erdogan, Poetin en Xi Jinping maken van Turkije, Rusland en China weer alleenheerschappijen.
Juist daarom willen we op deze bladzijden iets aankaarten dat haaks staat op die somberheid: het gaat goed met de wereld. De mensheid heeft veel bereikt waarvan onze voorouders alleen konden dromen. Met welke periode in de geschiedenis we onszelf ook vergelijken, de gemiddelde wereldburger is vandaag slimmer, rijker, gezonder, veiliger en gelukkiger. We leven langer, zijn meer met elkaar verbonden en eten meer, lekkerder en gezonder voedsel. Onze planeet is anno 2016 schoner en vrediger dan in 1966, 1916 of welk jaar ook. Maar dat lijken we ons dus amper te realiseren. Wéten we wel iets van al die positieve mondiale ontwikkelingen?
Laten we de proef op de som nemen. Wat weten we bijvoorbeeld over het aantal oorlogen en oorlogsdoden in 2015, vergeleken met bijvoorbeeld 1990? Of over de gelijkheid tussen man en vrouw, de sterfte van kleine kinderen of van moeders op het kraambed? Daalt of stijgt de CO2-uitstoot in Europa en de VS? Gaan in islamitische landen meer of minder meisjes naar school? Zijn er vandaag meer of minder democratieën? Vergroent Europa of zingen we weldra een requiem voor de laatste beuk? Wat dénken we over al die onderwerpen te weten – en wat vertellen ons de koele cijfers?
De naakte cijfers
Ongetwijfeld is de vraag naar het aantal oorlogen en oorlogsdoden de actueelste. Wat blijkt: vergeleken met 1990 is de wereld van 2016 een stuk vrediger. Het aantal oorlogen is afgenomen, en daarmee ook het aantal oorlogsdoden. Wereldwijd worden op dit moment 11 grote gewapende conflicten uitgevochten, met de oorlog in Syrië en Irak als de meest bloedige: dat zijn er 11 te veel, maar rond 1990 waren het er nog 26. Zestig jaar geleden stierven jaarlijks 22 op de 100.000 mensen door oorlogsgeweld en terrorisme; eind jaren tachtig zakte dat aantal tot 5, vandaag staat de teller op 1,5 oorlogsdode per 100.000. Die daling is ronduit bemoedigend. In concrete cijfers: in 1952 vielen wereldwijd 23 miljoen oorlogsslachtoffers, tijdens de Koude Oorlog sneuvelden gemiddeld 4 miljoen mensen per jaar, en in 2015 stierven tegen de 170.000 mensen door oorlog en terrorisme.
De gelijkheid tussen man en vrouw is moeilijker te bepalen. Want wát tel je dan? Het aantal vrouwelijke regeringsleiders? In 2015 waren er 25 vrouwelijke premiers en presidenten: een record. Of tel je het aantal schoolgaande meisjes? Ook daarvan waren er nog nooit zo veel. Mondiaal gaan er ongeveer evenveel meisjes naar school als jongens. Sommige landen liggen nog achter, zoals Afghanistan. Toch is de vooruitgang nergens groter dan daar. In 2000 zaten er vrijwel alleen jongetjes in de Afghaanse schoolbanken, zo’n 800.000, die allemaal les kregen van mannen. Vandaag gaan 8 miljoen Afghaanse kinderen naar school, waaronder 3 miljoen meisjes, en krijgen ze almaar vaker les van vrouwen.
De kindersterfte is fors afgenomen, met meer dan de helft sinds 1990. Dat jaar stierven in ontwikkelingslanden 12 miljoen kinderen aan ziektes als diarree, ondervoeding, longontsteking, malaria of tbc. Hoewel de bevolkingsdruk fors is toegenomen, was dat aantal in 2012 gedaald tot 6,6 miljoen. Vergeleken met 1990 gingen in 2012 dagelijks 14.000 minder kinderen dood. Ook het aantal moeders dat de geboorte van hun laatste kind niet overleeft, daalde tussen 1990 en 2015 met 45 procent.
We gaan het rijtje verder af, met de uitstoot van CO2. Goed nieuws: het Westen produceert almaar minder koolstofdioxide. In Europa gaat het wat trager dan in de VS, waar de uitstoot alweer op het niveau van 1994 is beland. En dat terwijl het energiegebruik op beide continenten is toegenomen. De ontbossing van Europa? Niets van aan, zo blijkt uit data van de Nederlandse onderzoeker Richard Fuchs: vandaag hebben we volgens hem een derde meer bos dan in 1900. En dat terwijl de Europese bevolking is gegroeid van 408 naar 742 miljoen en we veel meer consumeren.
En dan zijn er de democratieën. Daarvan zijn er in 2016 zeker 29 meer dan in 1990. Volgens cijfers van Max Roser op de website www.ourworldindata.org zijn er vandaag 87 landen met een democratisch bestuur, 47 ‘gemengde systemen’ en 22 autoritair geregeerde landen – Noord-Korea bengelt onder aan de lijst. In 1975, op het dieptepunt van de Koude Oorlog, was de verhouding omgekeerd: 82 autoritair geleide landen tegenover 34 democratieën.
Hoe krachtig de vooruitgang is, tonen niet alleen de cijfers. Ook het gedachte-experiment van de Amerikaanse econoom Donald J. Boudreaux is prikkelende materie. Hebben we er weleens bij stilgestaan, vraagt hij op www.cafehayek.com, dat wij rijker zijn dan honderd jaar geleden John D. Rockefeller, ‘de rijkste man aller tijden’? En niet alleen wij in het Westen, maar ook almaar meer gewone mensen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika.
Van radio, televisie, computers, smartphones of passagiersvliegtuigen was in 1916 nog geen sprake. Een mens had net 75 procent kans om ouder dan vijf jaar te worden; gemiddeld werd hij niet ouder dan vijftig. Er waren geen contactlenzen, de pil bestond nog niet en zowel antibiotica als onze moderne anesthesie moesten nog worden uitgevonden. In 1924 stierf de tienerzoon van president Calvin Coolidge nog aan een simpele stafylokokkeninfectie – de ontdekking van penicilline was nog vier jaar weg. We zuchtten in die dagen nog onder ellenlange arbeidsuren, kleine, vochtige en tochtige woonvertrekken, kinderarbeid, tandartsen die opereerden zonder verdoving en een schrijnende ongelijkheid tussen man en vrouw.
Naar hedendaagse maatstaven bezat Rockefeller in 1916 zo’n 400 miljard euro. Stel: iemand biedt u dat bedrag om u door een tijdmachine naar 1916 te laten terugschieten? Zou u uw leven willen inruilen voor dat van de rijkste man ter wereld? Mét een koets, butlers en een landhuis aan zee, maar zónder verwarmde scholen en goed uitgeruste ziekenhuizen. Zou u zonder kiesrecht voor vrouwen kunnen? Een danig geslonken levensduur voor lief nemen? Tenzij u een onverbeterlijke nostalgicus bent, is het antwoord wellicht nee.
De schuld van de media?
Feit is: alle ellende die vandaag op ons afkomt, nemen we niet persoonlijk waar. En we maken ze al helemaal niet zelf mee. Blijkbaar worden we vooral somber door wat ánderen ons vertellen. En die anderen, dat zijn doorgaans de media. Het lijkt een hardnekkige journalistieke wet: ‘If it bleeds, it leads.’ Of ook: ‘Goed nieuws is geen nieuws.’ Dat journalisten ons doorlopend uitzonderingen op de regel presenteren, doen ze niet omdat ze ons willen belazeren. Integendeel: ze willen gewoon nieuws, nieuws en nog eens nieuws brengen. Liefst zo kernachtig, persoonlijk en indringend mogelijk. Over vooruitgang rapporteren is iets helemaal anders. Vooruitgang is een traag verhaal van droge cijfers: wil je weten hoe de mensheid ervoor staat, dan moet je intensief verzamelen, turven, tellen en rekenen. Slecht nieuws is een aanslag, epidemie of corruptieschandaal. Goed nieuws is saaie statistiek.
En zo komt het dat u wél weet dat in Oost-Afrika miljoenen mensen honger lijden door het natuurverschijnsel El Niño, maar niet dat de afgelopen 25 jaar wereldwijd een miljard mensen aan de honger ontsnapt zijn. En dat u wél hebt gelezen dat in de Europese Unie tussen de aanslagen van september 2001 (in New York) en die van maart 2016 (in Brussel) 577 mensen stierven door terrorisme. Maar niet dat in de 15 jaar daarvoor, tussen 1985 en 2001, terroristen in Europa 2120 dodelijke slachtoffers maakten – en dus: dat de kans dat we in een aanslag omkomen kleiner is dan in de ‘rustige’ jaren negentig.
Per definitie krijgen we het beste nieuws dus niet het eerste te horen. Dat de gretigste consumenten van nieuwssites en journaaluitzendingen het minst heldere beeld hebben van ons bestaan, lijkt daardoor niet eens zo’n vreemde gedachte. Of zoals Mark Twain aan het einde van de negentiende eeuw zou hebben gezegd: ‘Lees je de krant niet, dan ben je slecht geïnformeerd. Lees je ze wel, dan ben je verkeerd geïnformeerd.’ Dat weerhield hem er overigens niet van om bij meerdere dagbladen in dienst te treden.
De gedachte dat alle inspanningen van ontwikkelingsorganisaties, bedrijven, overheden, mensenrechtenactivisten of vredesmissies niets zouden hebben opgeleverd, is ronduit deprimerend. Het idee dat we niets zijn opgeschoten met maatschappelijk verantwoord ondernemen, met vrijhandelsakkoorden, met non-proliferatieverdragen voor kernwapens, met ontwikkelingshulp of beurzen voor getalenteerde Aziaten en Afrikanen aan onze universiteiten, werkt als een immens ontmoedigingsprogramma. Waarom zouden we überhaupt nog overeind komen wanneer het allemaal toch niets uithaalt? De gedachte dat er geen vooruitgang is, maakt ons droefgeestig en passief. Wie almaar hoort dat we alom in crisis verkeren – ecologische crisis, humanitaire crisis, morele crisis, economische crisis, vluchtelingencrisis – gaat vanzelf denken dat alles wat we tegen die rampspoed ondernemen verspilde tijd en moeite is.
Dat we afhaken wanneer we de resultaten van onze inspanningen niet zien, bevestigen de Britse wetenschappers David Hudson en Jennifer van Heerde. Zij onderzochten hoe betrokken grootgebruikers van kranten en nieuwsrubrieken op radio en televisie zich voelen bij de strijd tegen armoede. Intuïtief zou je denken: heel betrokken. Wie vaker mensen in ontbering voorgeschoteld krijgt, kan daar toch niet onverschillig bij blijven? Het omgekeerde is waar, ontdekten Hudson en Van Heerde: hoe meer actua over armoede we verteren, hoe passiever we worden.
De volgende vraag is dan wélke beelden en verhalen de meesten van ons dan lezen, horen en zien. Ook dat onderzochten Hudson en Van Heerde: het gros bleek ‘negatief, sensationeel en sterk versimpeld’. ‘Gevolg is’, schrijven de Britten, ‘dat veel journalisten bij hun publiek het vertrouwen wegnemen dat je het armoedeprobleem kunt oplossen.’ Mensen die hun informatie niet in de eerste plaats uit de media halen, maar ze verzamelen via onderwijs, boeken of hulporganisaties, bleken hun betrokkenheid veel minder te verliezen.
Cement tegen het cynisme
In zijn beroemde rede Gegen den Zynismus in der Interpretation der Geschichte uit 1991 wijst de filosoof Karl Popper erop dat ons diepgewortelde pessimisme moreel verwerpelijk is. ‘Alles draait om macht en geld, om olie en geweld, en dat zal altijd zo blijven’: die in 1991 al populaire mantra hekelt hij vurig. Het haast religieuze cynisme waarmee die bewering aldoor weerklinkt, vindt hij de grootste intellectuele ontsporing van onze tijd. Het demoraliseert ons niet alleen, het staat ook haaks op de feiten. Terwijl hij het zegt, denkt hij vooral aan de jongeren. Zij hebben nog een leven voor zich. Ze verdienen onze somberheid niet, zegt hij. Ze hebben onze aanmoediging nodig.
Een kwarteeuw later blijft Poppers analyse overeind. De concrete gevolgen van ons gebrek aan optimisme laten zich voelen. Denk maar aan bedrijven die naarstig zoeken naar mogelijkheden om te investeren, maar bij wie het niet eens opkomt die te zoeken in Bolivia of Burkina Faso. Als ze de kans op corruptie, geweld of dramatische ziekten realistischer zouden inschatten, zouden ze wellicht veel vaker naar ontwikkelingslanden trekken. Almaar meer staten in Afrika, Azië en Latijns-Amerika zijn haast even veilig als Europa of de VS. Zéker voor goed verzekerde westerlingen met toegang tot privéklinieken, schoon water en repatriëringsprogramma’s.
Het is, met andere woorden, de hoogste tijd om de somberheid te keren. Niet door weg te kijken van harde en pijnlijke feiten, wel door verder en breder te kijken. Door gebeurtenissen te zien tegen hun historische achtergrond. Gezien het opkomende nationalisme en populisme, die alleen kunnen gedijen bij de wanhoop van velen, is daar meer dan ooit behoefte aan. Meer dan ooit moeten journalisten zich de vraag stellen naar de maatschappelijke gevolgen van hun werk.
Hoe verloopt het op dit moment nog? Eerst vertellen journalisten hun publiek dat Syrische vluchtelingen voor problemen zullen zorgen, dat het klimaat dramatisch verandert, dat onze kinderen het nooit meer zo goed krijgen als wij. Daarna laten ze het achter in angst en vrees. Veel nieuwsberichten ontploffen de eenvoudige nieuwsconsument in het gezicht – als een vuurwerkbom in een porseleinwinkel. De scherven en de rook? Die zien journalisten niet als hun verantwoordelijkheid. Maar dat is ze wél. Nieuwsmedia zullen, kortom, volop rekenschap voor hun berichtgeving moeten leren afleggen.
Intuïtief zullen veel journalisten nu antwoorden: ‘We bréngen helemaal geen somber nieuws, gespeend van context en geschiedenis. We brengen gewoon nieuws, nieuws en nog eens nieuws.’ Tot voor kort kwamen we nog weg met die defensieve reactie. Die tijd lijkt voorbij. De nieuwsconsument begint af te haken. Hij sprokkelt zijn nieuws almaar vaker op de sociale media. En daar is de trend duidelijk: bemoedigende verhalen scoren beter.
Natuurlijk zijn sommige ontwikkelingen en bewegingen zo deprimerend dat ze niet met hoopgevende data te counteren vallen. Het h
erlevende nationalisme in Europa kun je niet zomaar relativeren met cijfers over de groeiende steun voor een kosmopolitische unie. De bloedige strijd in de moslimwereld kun je niet beschrijven als een ‘uitzonderlijke reactie’ op een ‘onstuimige toename van vredelievendheid’. De toenemende repressie van journalisten in Turkije of Rusland wijst allesbehalve op een toegenomen persvrijheid in die landen.
Maar journalisten mogen zich evenmin beperken tot het loutere filmen van demonstrerende neonazi’s in Saksen-Anhalt, bombardementen op Aleppo of doodgeschoten journalisten in Moskou. Hoe dramatischer de ontwikkelingen, hoe groter onze morele plicht om te wijzen op de context. Met name bij schokkende gebeurtenissen is het belangrijk om statistieken op te diepen die ons grip geven op het nieuws. Pas dan zal het ons niet meer overspoelen.
Belangrijker nog is dat journalisten verder leren kijken dan de nieuwsflitsen van de grote persbureaus. Wereldwijd zijn we gezegend met onderzoeksinstituten, bureaus voor statistiek, ministeries en ngo’s die samen een onophoudelijke stroom aan cijfers produceren. Al verzamelend, turvend, tellend en rekenend brengen zij de grote ontwikkelingen in beeld die journalisten doorlopend over het hoofd zien, gefixeerd als ze blijven op beelden van brandende steden in Syrië.
Journalisten moeten eindelijk eens de moed opbrengen om voorbij te gaan aan een politie-inval in Molenbeek of Saint-Denis. Om in plaats daarvan een paar dagen stil te staan bij een website als die van Max Roser. Op www.ourworldindata.org vind je nieuws dat veelal een stuk interessanter, relevanter en doorgaans bemoedigender is dan de ‘uitzonderingen op de normaliteit’ die nu ingeburgerd zijn. Journalisten die dat kunnen opbrengen, gooien doorgaans niet met vuurwerk. Zij sjouwen met cement. Ze bouwen mee aan een samenleving met minder angst en meer betrokkenheid.