Dezelfde week stal Louis geld uit de portefeuille van papa’s jasje dat in de gang aan de kapstok hing. Hij betaalde er een voorschot mee op zijn uniform, groen hemd, fluwelen zwarte broek, oranje stropdas, zwarte muts met stormriempje, koppelriem met schouderriem, broodzak en het koppelslot met het deltateken. Hij poetste het koppelslot en harnaste zich, waste zich, kamde zijn haar op de kamer van Haegedoorn en de eerste keer dat hij door de straten van Walle liep, wist de hele stad er van, jaloerse jongens van het Atheneum stokten, met open bakkes, jonge meisjes glimlachten, een Gefreiter groette hem, ‘Heil Hitler’, tekkels blaften naar hem, de Leeuwenvlag op het Belfort flapperde. Terwijl het uniform nog lang niet compleet was, de Hitlerjugenddolk ontbrak en enig kenteken van vaardigheid of sportproef. Haegedoorn naast hem merkte niks, de Hottentot.
In het lokaal op het stadhuis zat Genevoix in Der Adler te lezen met een sigaret in zijn mondhoek. Zijn gezicht verraadde opperste verbazing toen hij de nieuwe knaap zag, Louis tintelde al van trots toen Genevoix begon te lachen en te vloeken. Bosmans, die in zijn eentje schermoefeningen deed met een houten degen, nam de lach over. Daarna ook Haegedoorn die zich van Louis losmaakte en giechelend wees. Toen zag Louis het ook, toen pas, hij was vergeten, hoe kon dat, in Godsnaam?, totaal vergeten zijn hoge schoenen aan te doen, hij had nog zijn bespottelijke gepunte, glanzende molières aan.