Uit “Hitlers Frauen” van Guido Knopp (2001)
Vijftien jaar duurde het voordat Marlene Dietrich weer in Duitsland optrad. Op 30 april 1960 ontving burgemeester Willy Brandt in West-Berlijn de vrouw die hij persoonlijk had uitgenodigd. Ze hadden een ding gemeen: door hun ballingschap en hun strijd tegen nazi-Duitsland werden beiden vijandig bejegend door zelfbenoemde patriotten die het nog altijd moeilijk vonden de begrippen Duitsland en nationaal-socialisme van elkaar te scheiden. Het officiële Berlijn bejegende haar echter vriendelijk. In het stadhuis van Schöneberg werd de bezoekster vereeuwigd in het ‘gouden boek’ van de stad.
Haar optreden in het Titiana-Palast op 3 mei 1960 werd overschaduwd door borden met ‘Marlene go home’ en zelfs door een bommelding, 400 van de 1800 plaatsen bleven onbezet. Zij die wel gekomen waren, zagen de naoorlogse Marlene: de wereldster die als zangeres triomfen had gevierd. Marlene Dietrich verklaarde haar standpunt door middel van een lied: ‘Ich weiss nicht, zu wem ich gehöre, die Sonne, die Sterne, die gehören doch allen – ich glaub, ich gehör mich ganz allein.’ En op het einde reikte ze op muzikale wijze de Berlijners de hand. ‘Ich hab noch einen Koffer in Berlin,’ zong zij.