In tegenstelling tot zijn tijd is Rousseau de mening toegedaan dat de door de maatschappij verknoeide en verwende mens slecht is, dat een tabula rasa nodig is en dat we ver terug moeten keren in de tijd om de oorspronkelijke goedheid terug te vinden. Hij schildert een idyllisch portret van de vroegste tijden van de mensheid waarin vrijheid en geluk de bovenhand hebben. Om vrij en gelukkig te leven, moeten we in hutjes wonen en ons hullen in dierenhuiden. Voltaire zal Rousseau het verwijt maken dat hij ons terug op vier voeten wil doen lopen. De vriend van Frederik II bestrijdt maatschappelijke excessen en onrechtvaardigheden. Maar net zoals Diderot en Montesqieu wenst hij een samenleving die dankzij die rede en de cultuur leefbaar is geworden en waarin hij en zijn vrienden probleemloos hun plekje zouden kunnen hebben. Rousseau daarentegen is een revolutionair die het totalitarisme niet schuwt. Montesqieu, Voltaire, Diderot, d’Alembert en de anderen zijn coherent, hebben regels, zijn zeer helder en uiteindelijk ook bijzonder eenvoudig. Rousseau maakt de zaken aartsmoeilijk en spreekt zichzelf tegen. Een verontrustend en onaangenaam genie.