In 1889 schreef Mark Twain een essay onder de titel ‘Concerning the Jews‘. Hij komt daarin tot een opmerkelijke conclusie. We moeten ons realiseren dat dit lange tijd voor de Balfour Declaration in 1917 was, en dus nog veel langer voor de stichting van de staat Israël in 1948. Hij schreef:
Als de statistieken gelijk hebben, maken de Joden slechts één procent uit van de wereldbevolking. Het stelt niet veel meer voor dan een nevelachtig wolkje sterrenstof, verloren in de gloed van de Melkweg. Eigenlijk zouden we dus nauwelijks iets van het Joodse volk moeten horen, maar we horen er wel van en hebben er steeds van gehoord. Van alle volken treedt het op deze planeet het meest op de voorgrond. Hun commerciële belang staat in geen enkele verhouding tot hun aantal. Hun bijdrage aan de lijst van ’s werelds grote namen in literatuur, wetenschap, kunst, muziek, financiën, geneeskunde en diepgaande studies, staat eveneens in geen verhouding tot hun geringe aantal. Dit volk heeft door alle eeuwen heen een prachtig gevecht in de wereld geleverd, en heeft dit gedaan met de handen achter zich gebonden. De Jood kon pochen op zichzelf, en toch hiervoor verontschuldigd worden. De Egyptenaren, de Babyloniërs en de Perzen kwamen op en vulden de planeet met grootspraak en praal, vervielen vervolgens tot dromerij en gingen voorbij. De Grieken en de Romeinen volgden, maakten eveneens een groot gedruis … en weg waren ze. Andere volken kwamen op, hielden hun fakkel voor een tijd hoog, maar hun glans doofde en ze bleven achter in de schemer of verdwenen. De Jood heeft hen allen meegemaakt en achter zich gelaten en is nog wat hij altijd was. Hij vertoont geen decadentie, geen verval van kracht door ouderdom, geen verzwakking van ledematen, geen achteruitgang in energie en geen afstomping van zijn waakzame en strijdlustige natuur. Alle dingen zijn sterfelijk, behalve de Jood. Alle andere machten gaan voorbij, maar hij blijft. Wat is het geheim van zijn onsterfelijkheid?
Ongeveer in dezelfde tijd schreef Leo Tolstoi een essay van dezelfde strekking, waarboven stond: ‘Wat is een Jood?’ Daarin schreef hij:
Deze vraag is helemaal niet zo dwaas als zij lijkt. Want wat voor eigenaardig soort schepsel is de Jood, die door alle overheersers en naties tezamen en apart is beschimpt en gemolesteerd, verdrukt en vervolgd, met voeten getreden en afgeslacht, verbrand en opgehangen; ondanks dit alles leeft hij … De Jood is het symbool van de eeuwigheid. Noch door uitroeiing, noch door jarenlange marteling kon hij worden vernietigd. Door vuur of zwaard of inquisitie kon hij niet van de aardbodem worden weggevaagd. Hij, die de eerste was die de Godsspraak bekend mocht maken; die zodanig de bewaker was van de profetie; die deze profetie heeft doorgegeven aan de rest van de wereld. Zo’n natie kan niet worden vernietigd. De Jood is eeuwigdurend als de eeuwigheid.