‘Ja,’ zei Roebasjov. ‘Zo consequent, dat we in het belang van een rechtvaardige landverdeling binnen één jaar opzettelijk ongeveer vijf miljoen boeren met hun gezinnen van de honger lieten sterven. We waren zo consequent in de bevrijding van de mens uit de greep van de industriële uitbuiting, dat we ongeveer tien miljoen mensen wegstuurden om in de Poolstreken en in de wildernissen van het oosten gedwongen arbeid te verrichten onder dezelfde omstandigheden als die van ouderwetse galeislaven. Zo consequent, dat we om een verschil van mening te beslechten slecht één argument kennen: de dood, of het nu om onderzeeërs gaat, om bemesting, of de gedragslijn van de Partij in Indo-China. Onze ingenieurs werken in de constante wetenschap dat een fout in hun berekeningen hen naar de gevangenis of het schavot kan brengen; de hogere ambtenaren in ons bestuursapparaat storten hun ondergeschikten in het verderf en roeien hen uit, omdat ze weten dat zij voor de kleinste vergissing verantwoordelijk zullen gesteld worden en zelf uitgeroeid zullen worden; onze dichters beslechten over een stijlvraag met aanklachten bij de Geheime Politie, omdat de expressionisten de naturalistische stijl als contra-revolutionair beschouwen en vice-versa. Door consequent in het belang van de komende generaties te handelen hebben we de huidige generaties zulke verschrikkelijke ontberingen opgelegd, dat de gemiddelde levensduur met een kwart is verkort. Om het bestaan van het land te verdedigen hebben wij uitzonderlijke maatregelen moeten nemen en overgangswetten moeten maken die in alle opzichten tegengesteld zijn aan het doel van de Revolutie. De levensstandaard van het volk is lager dan die van voor de Revolutie; de werkomstandigheden zijn moeilijker, de discipline onmenselijker, de slavenarbeid van de stukwerkers erger dan in de koloniale landen met koelies; we hebben de leeftijdslimiet voor de doodstraf verlaagd tot twaalf jaar; onze seksuele wetten zijn bekrompener dan die van Engeland, onze verering van de leiders is Byzantijnser dan onder de reactionaire dictaturen. Onze pers en onze scholen cultiveren chauvinisme, militarisme, dogmatisme, conformisme en onwetendheid. De machtswillekeur van de Regering is onbegrensd en zonder voorbeeld in de geschiedenis; vrijheid van pers, van meningsuiting of van beweging zijn zo grondig uitgeroeid alsof de proclamaties van de Rechten van de Mens nooit hebben bestaan. We hebben het meest gigantische politieapparaat opgebouwd en met verklikkers tot een nationaal instituut gemaakt, met het meest verfijnde wetenschappelijke systeem van lichamelijke en geestelijke foltering. We ranselen de kreunende massa’s van het land naar een theoretisch, toekomstig geluk dat alleen wij kunnen zien. Want de krachten van deze generatie zijn uitgeput; ze zijn opgebruikt in de Revolutie. Deze generatie is leeggebloed en er is niets meer van over dan een kreunend, verdoofd en apathisch brok offervlees… Dat zijn de consequenties van onze consequentheid. Jij noemt het vivisectie-moraal. Mij lijkt het soms alsof de onderzoekers de huid van het slachtoffer hebben afgescheurd en het achtergelaten hebben met blootgelegd weefsel, spieren en zenuwen…’