‘Oorlog krijg je vandaag cadeau bij een citytrip’
Luckas Vander Taelen is onze terughoudendheid tegenover islamitisch terrorisme beu. ‘We willen ons vooral niet superieur voordoen, zelfs niet tegenover barbaren.’
Toen ik hoorde van de Spaanse aanslagen, dacht ik meteen dat mijn dochter later deze week naar Malaga vertrekt.
‘Inchallah’, zegt mijn vrouw gelaten, ‘of had je liever dat ze naar Ispahan ging?’
Dat is een familiale inside joke, die zoveel betekent als dat je het noodlot niet kunt ontlopen. Ispahan, in Iran, daar was de hoofdfiguur uit het gedicht ‘De Tuinman en de Dood’ heen gevlucht om de dood te slim af te zijn, terwijl die net daar op hem wachtte.
Dit hebben we te danken aan de fundamentalisten: we moeten ons een nieuwe, sombere levensfilosofie eigen maken. Onbezorgdheid bestaat niet meer. Ze kunnen overal toeslaan, met gasflessen, een scherp mes of gewoon een auto die niet remt.
Vroeger was oorlog iets dat we vanop een veilige afstand bekeken. Nu krijgt je het cadeau bij een citytrip, zo lijkt het wel als je de beelden ziet van het bloed op de Ramblas.
Elke dag gebeurt er wel ergens een aanslag. Geen land of continent blijft gespaard. En het politiek-correcte heir voegt daar met een belerend vingertje aan toe dat dit de verdiende straf is voor onze koloniale misdaden. Of voor de Amerikaanse inval in Irak. Of voor de Israëlische politiek. Voor alles eigenlijk, voor wat we zijn.
Grotere betonblokken
Met dergelijke analyses, ingegeven door het eigen grote ideologische gelijk, schieten we weinig op. De drijfveer van terroristen die met een auto onschuldige toeristen neermaaien is niet te zoeken in welke verontwaardiging dan ook. Zelfs als alle haarden van onrecht in de wereld zouden gedoofd zijn, dan nog zouden de zelfverklaarde rekruten van IS doorgaan met hun dodelijke tochten. Fanatieke kruisvaarders die de wereld willen zuiveren van ongelovigen.
Het wordt ook net iets te repetitief om na de zoveelste aanslag met een krop in de keel te verkondigen dat ze onze manier van leven niet zullen veranderen, met een brandende kaars in de hand tegen bommen en granaten. En pluchen beertjes voor onze dode kindjes.
Het lijkt wel of we enkel preventief kunnen denken: meer legerpatrouilles op onze pleinen en grotere betonblokken in onze winkelstraten. De verdediging is de slechtste aanval.
We zijn even verwend als we naïef zijn. Verlamde lemmingen die niet weten hoe om te gaan met fanatici die hun leven veil hebben voor hun geloof en overtuiging. Salafisten zijn als religieuze nazi’s. Maar als iemand dan zegt dat dit oorlog is, dan stuiven we verschrikt weg. Churchill houdt niet op met zich om te draaien in zijn graf. Hoeveel meer ‘blood, sweat and tears’ kunnen we nog verdragen?
Het i-woord
Laten we toch eens ophouden ons in te houden. En luidop zeggen wat zelfs Obama nooit over zijn politiek-correcte lippen kreeg, om toch maar niemand te stigmatiseren: dat al dat onheil van een op hol geslagen godsdienst komt. Waarom knijpen we altijd onze billen dicht om toch maar geen religieuze gevoeligheden te bruuskeren? Vrijzinnigheid, atheïsme en Verlichting zijn stilaan scheldwoorden geworden. We noemen onszelf liever agnost dan te durven zeggen dat God niet meer is dan een menselijk verzinsel. Journalisten verzwijgen bewust het adjectief ‘islamitisch’ bij het substantief ’terrorist’; een opiniemaker zegt dat terroristen niet meer dan depressieve zelfmoordenaars zijn. Of amateurs, psychopaten, eenzame wolven… zeg maar wat. Alles om toch maar niet het i-woord te moeten gebruiken. Ik vraag me af wat die voorname denkers zullen verzinnen nu blijkt dat het in Spanje over een goed georganiseerde bende islamitische fundamentalisten ging.
We willen ons vooral niet superieur voordoen, zelfs niet tegenover barbaren. Vanuit een onbepaald schuldgevoel kastijden wij liever onszelf. De islamitische moordenaars van de Ramblas verachten ons om zoveel dwaze en blinde zwakheid. Door onze dubbelzinnigheid geven we hen vrij spel om nog meer verwarde jeugdige geesten te kapen.
‘Heb jij een beter idee dan?’ Mijn vrouw haalt me uit mijn donkere mijmering en ik vraag me af of ik mijn dochter wil zien vertrekken naar een land waar in één dag twee aanslagen zijn gebeurd. ‘Misschien is het in Ispahan op dit moment wel veiliger…’, antwoord ik.