Passage uit het verhaal Overblijfselen – Isaac Bashevis SINGER (1904-1991) – Nobelprijswinnaar voor de Literatuur 1978.
Een heel ander soort schrijver was Mottele Blendower, een kleine man en afstammeling van beroemde chassidische rabbijnen. Hij bezat een donker, smal gezicht, een puntbaard en grote donkere ogen, die de zachtmoedige nederigheid van generaties uitdrukten. Hij was de schrijver van een boek over over het chassidische leven in Polen. Een van Motteles grootvaders had zich later in zijn leven afgescheiden van zijn volgelingen en was een soort goddelijke kluizenaar geworden. Na zijn dood hadden zijn discipelen zijn geschriften verbrand omdat ze godslasterlijke tendesen vertoonden.
Mottele had weliswaar zijn lange gabardine en rabbijnsmuts afgelegd en zijn bakkebaarden geknipt, maar hij sprak nog als een rabbijn, gebruikte die plechtige stijl, nam die overdreven beleefdheid over en waakte ervoor niemand, God verhoede, voor het hoofd te stoten. Mottele poogde eigentijds Jiddischisme met de kabbalistische leer te verenigen. Hij vertaalde mystieke boeken als de Zohar, Het Boek der Schepping, De levensboom en De granaatappelboomgaard in modern Jiddisch. In zijn essays predikte hij dat liefde en seks attributen zijn van de godheid en dat ze, indien juist aangewend, middelen zijn om door te dringen tot de illusie van de categorieën van de zuivere rede en vat te krijgen op het Ding an Sich en het absolute.