De gulle warmte van het najaar
duldt geen tegenspraak: gelukkig
zult gij zijn in al uw pijn
Ik pruttel niettemin
ik waak bij nacht en slaap
twee uren overdag
een half oog open
Want de vijand loert dichtbij
in mij en aan de overkant
Ik maak me wijs (misschien)
dat oude vrienden (vrouwen-
drama’s) rampen voorbereiden
Mijn gevoel staat stijf
van onheil dat zal barsten
uit de abnormale zon
van deze dagen
Heet ervaar ik
in mijn kleren
een soort dreiging
van oktober (met zijn barse
okkernoten die zich kraken
laten: maar niet ik) Ik knal terug
naar elke aanval op mijn trotse
kwetsbaarheid van buik en rug
Mijn wapen zit vol proppen zweet
gereed om waterkogels af te schieten
op de donderkoppen
rond mijn hoofd (dat stormt)
Ik zie ze ‘s avonds sluipen
bruisend bang
in alle ruimtes rond mijn huis
Ik volg hun schaduw en ik sla
hun vage tronies op tot opblaas-
poppen die ik morgen ledig
met een handdruk stevig
als een kus met inclusieve dood
Ik ervaar de pure liefde
van een premature winter
preventief in al zijn ernst
met voorsprong op de herfst
Het wit van schrik wordt bleek
en daarna bruin na deze boze bui
Ik wandel buiten en ik knipoog
naar de zon met mijn kanon
Van woorden veilig in de loop gedraaid
ik zaai wat twijfel en ik laat ze kwijlen
Elke opgegeilde vijand
maakt mij sterker
in mijn oorlogsteksten
Welkom kameraden
schrijf ik strijdend
als de taalsoldaat