Uit ‘Waarover men niet spreekt’ door Wim Van Rooy
Mannelijkheid is een vies woord geworden: het wordt (onterecht) met de Neanderthaler geassocieerd. De authentieke betekenis echter van mannelijkheid heeft niets te maken met de associatie met de gorilla (lichaamsbeharing, seksuele onverzadigbaarheid). Rechtsfilosoof Andreas Kinneging associeert de verwaarloosde denkcategorie ‘mannelijkheid’, en ik citeer hem, ‘met je niet laten doen, je niet laten intimideren, niet bij het minste of geringste opgeven, niet laf zijn maar moed tonen, mentale kracht, wilskracht, onverstoorbaarheid, doorzettingsvermogen, onverzettelijkheid enzovoort’. (…)
Vandaag echter heerst lamlendigheid, lafheid en slapheid. In die getherapeutiseerde sfeer wordt alleen maar toegegeven, schrijft Kinneging, net zolang tot alles en iedereen is weggegeven. Het Westen geeft inderdaad zichzelf weg en onderdanigheid (‘soumission’) wordt zijn ondergang.
We worden tijdens dat decadentieproces begeleid door nieuwe tovenaars van allerlei psychologische en therapeutische gezindten. ‘Eén eeuw psychologie’, schrijft Benno Barnard terecht, ‘heeft ons aan de rand van de afgrond gebracht. Deze tranerige superstitie heeft ons moreel ondermijnd. Ze heeft de traditionele wijsheid (ik noem het gezond verstand, WvR) en levenservaring in onze samenleving vervangen door de pathologie en ons veranderd in patiënten, terwijl haar wetenschappelijkheid nihil is’.