(…) Maar de hockeyvrouwen claimen ook een geweldig toernooi omdat ze, je gelooft je oren niet, elfde op twaalf waren. De redenering is zo: de hockeydames staan zestiende op de wereldranglijst, elk gelijkspel (China, Japan) of die ene winst (VS) was tegen toptienlanden, dus het team heeft sowieso boven zijn niveau gespeeld. Ze zien echt niet in waarom ze geen dikke proficiat zouden verdienen. Nogmaals: elfde op twaalf.
Het waren niet alleen de olympische sporters die de goeie sfeer erin hielden, ook al was dat soms tegen beter weten in. In het Belgian House kwam elke atleet na zijn laatste proef het publiek even groeten. Ongeacht de prestatie kreeg iedereen een hartelijk applaus. Soms was er echt enthousiasme, wat erop wijst dat de modale Belgische supporter, of toch degene die naar Londen trok, een finaleplaats al het summum vindt. Bij een vierde stek is hij euforisch.
(…) Sommige Belgische ruiters zagen er geen probleem in hun tegenvallende resultaat te verklaren door de slechte prestatie van hun paard. Een excuus waar anderen helaas geen gebruik van konden maken.
Hoe poverder de prestatie, des te minder ze zich iets te verwijten hadden, des te minder ze in de fout gingen, en des te meer ze hadden gedaan wat ze konden. Vooral dat laatste argument zou wel eens juist kunnen zijn. Misschien staat België met zijn één zilveren en twee bronzen medailles gewoon waar het hoort: de juiste beloning voor een land van underdogs. Als verliezers al aandacht krijgen, applaus en waardering, waarom dan gaan voor het podium, laat staan voor de overwinning?
Het was een opluchting om af en toe ook een slechtgeluimde Belg te zien. De persconferentie van de Borléés, bijvoorbeeld.
Het ergste is natuurlijk dat allerlei verantwoordelijken ter plaatse ballonetjes moeten oplaten over hoe het in de toekomst beter kan. Want die paradox zit ingebakken in dat ‘het was toch nog niet zo slecht’ -discours: volgende keer mag met het misschien ietsje beter. Dat zal wel.