Ik ben een dromer, altijd geweest, bij dag en bij nacht. Ik ontsnap aan de realiteit met mijn ogen dicht, zelfs een onvoorzien hazenslaapje volstaat voor een surrealistisch verhaal dat zich afspeelt in mijn chaotisch hoofd. Het zijn misschien vluchtreflexen die permanent op scherp staan, of meer nog: ongewilde vechtreflexen in horror-scenario’s die me de nakende dood en vooral oorlogen voorschotelen.
Ik lijd dan steeds weer onder een dreiging die akelig dichterbij komt. De fatale kogel, de hakbijl die valt, het mes dat keelt, de giftige beet, de strop die verstikt of de mokerslag die verbrijzelt. Pas in die laatste nanoseconde van mijn gedroomd bestaan ontsnap ik dan. Ik probeer soms met het zweet op de rug en met klamme handjes analyses te plegen, maar niks klopt, althans niet rationeel.
Behalve als het om afwijkende dromen gaat, waarin ik zelf niet gefolterd of gemaltraiteerd word, maar waarin (voor mij) bekende mensen figureren. Dan gaat het eerder om verhalen die mij een parallel leven uittekenen en van zulke authenticiteit zijn dat ik ga twijfelen aan de echtheid van mijn eerste en bewuste bestaanswijze. Wie is de ware man in mezelf, staat mijn ego gelijk aan mijn alter ego of lijd ik aan gespletenheid, ben ik een gezonde schizofreen?
Ook tragische voorspelbaarheid steekt dan de kop op, de reguliere tijd wordt ontregeld en de dood breekt dagen (weken, maanden) op voorhand door. Ik zie mensen sterven die kilometers verwijderd zijn, ruimtelijkheid verliest zijn betekenis, ik leef vooruit.
Zo droomde ik op een nacht dat een mij vaag bekende man net overleden was. Hij was jarenlang de partner geweest van een vrouw met wie ik tijdens onze tienerjaren een kortstondige relatie had. Er was een bruusk einde aan gekomen omdat zij op kostschool moest en ik haar niet meer dagelijks kon zien. Wat wel gebleven was, helemaal intact, gedurende vele decennia: mijn intens verlangen naar haar. Die plotse onbereikbaarheid had in mijn hart en hoofd dimensies aangenomen die met het verstrijken van de tijd alsmaar sterker werden. Het gemis groeide uit tot een pijnlijk litteken, zij was mijn ideaalvrouw geworden, helaas voor altijd buiten beeld. Zij trouwde later met een buitenlander en was gelukkig met die man, zo vernam ik toch. Ik zat opgesloten in mijn eigen huwelijk en kon enkel nog van haar dromen, wat me dikwijls overkwam. Maar ik droomde ook van haar man, die ik nooit persoonlijk had gekend. Zoals reeds aangehaald… dat hij pas gestorven was, aan een terminale kanker… dat het pad voor mij terug openlag. Ik schaamde me bij het wakker worden over dit haast kwaad opzet van mijn dromenconstellatie. Dit was eigenlijk een nachtmerrie waarin ik een oneigenlijke droom-moord beging. Mijn onbewuste onderstroom had die man de dood ingestuurd.
Drie dagen later kwam de echte verschrikking, de helse schok: ik hoorde via via dat de man in kwestie effectief diezelfde nacht gestorven was, aan inderdaad een ongeneeslijke kanker, waarvan ik al die tijd niks geweten had. Ik had gewoon de gelijktijdige werkelijkheid gedroomd, vanuit mijn complete onwetendheid.
Hallucinant en verbijsterend. Om fundamenteel te gaan twijfelen aan mezelf, aan mijn beleving van tijd en ruimte, aan de ware aard van authentieke realiteiten. In hoeverre kan het surreële of het ongekende doorheen de droom plots een waar en aanwezig feit worden?
Ik ben achteraf de weduwe nog gaan condoleren, met stille en stiekem verborgen verwachtingen, maar dat werd de perfecte anticlimax. Zij was in niks dat droommeisje van mij geworden, ik had mezelf jarenlang bedrogen met zinsbegoochelingen, met een fata morgana over een niet bestaande femme fatale, die ik in een aangehouden droomprojectie voor de ultieme vrouw had gehouden. De mogelijke ontucht maakte plots plaats voor ontnuchtering.
De dode was helaas echt, de liefde opeens nep.
In een andere nare droom zag ik een zwarte vlinder fladderen boven een donker graf. Ik kon de naam van de overledene niet lezen, maar toch was ik immens bedroefd. Dit ging om een vroegere geliefde, maar wie toch? De impact van deze nachtelijke droomervaring was zo intens dat ik het de dagen nadien niet van me af kon zetten, ik werd als het ware achtervolgd door deze beminde maar onbekende dode. Dus schreef ik het leed van me af in een beklijvend gedicht. Ik zond het naar een paar gerenommeerde gedichtensites en het werd meteen geplaatst, ik werd overstelpt met lof, zo levens- en lijdensecht had ik de dood… geen gezicht gegeven. Ook een paar poëzietijdschriften toonden interesse, ik scoorde aan de lopende band met een weeklacht op rijm en ritme, op kadans van stille tranen voor iemand die me ondanks mijn diepe tristesse vreemd van naam bleef.
Net één jaar later kom ik dame AVH tegen, een leeftijdsgenoot uit ons beider geboortedorp Baalrode. Ze zag er echt niet goed uit, en op mijn vraag hoe het ging, beaamde ze dat ook. Na een hevige beroerte maanden geleden was er geen volledig herstel meer gekomen. Het ging van kwaad naar erger en momenteel was ze zelfs medisch uitbehandeld. Het was wachten op het einde. Ik was aangeslagen maar ook geïntrigeerd, want: wanneer sloeg het noodlot exact toe? Dat bleek in diezelfde periode (zelfs dag of nacht) geweest te zijn dat ik mijn kerkhofgedicht had geschreven, het was dus indirect en onbewust opgesteld voor mijn verre vriendin, die me toch altijd van nabij aan het hart had gelegen.
Mijn gevoelssensoren hadden, net niet perfect nauwkeurig, waarschijnlijk weer hun detectiewerk gedaan, ze hadden de bijna-doodservaring van AVH getransponeerd naar mijn droom. Haar overlijden was gecapteerd in mijn nachtelijke dromerijen, weliswaar voorbarig, maar rakelings waar.
Hoe zit dat binnenste raderwerk van mensenkinderen eigenlijk in mekaar? Zijn wij niet zoveel meer dan die zogezegd (enkel) wetenschappelijk te verklaren exemplaren? Wij behoren tot de meest ontwikkelde soort op aarde, misschien moeten wij nog hoger mikken ter finale ontrafeling van ons diepere aanvoelen,
zoals dat zich bij uitstek in droompatronen voordoet? Is het wachten op een hoogstaand digitale of gesofisticeerd technologische explicatie om ons totale wezen bloot te leggen? Blijken wij dan uiteindelijk op aliens te lijken of benaderen wij een onvermoede goede goddelijkheid?
Als een volgende droom mij mogelijks een begin van deze definitieve wijsheid verschaft, dan schrijf ik hier met groot plezier het antwoord. Misschien een wereldprimeur voor Facebook, het grootste mysterie van de mens opgelost, gewoon in een blogpost!