Het jaar 2020 is afgesloten, ons eerste boek verschijnt binnenkort, het tweede start nu op. Deze bijdrage bijt de spits af, voorzichtig, met twijfels over onszelf. Zitten wij op de goeie mensenmaat, raken wij de harten?
De respons op Testament van Taal 2020 zal ons wijzer maken. Benieuwd.
Schrijver dezes is in het voorbije jaar getrouwd, gelukkig, hij gaat dat zo houden. Voor altijd samen, zegt hij tegen Nathaliefje. Zij beaamt dat, zo mooi.
Maar daarom ben ik nog niet de Man van het Jaar 2020. Een eersteling als boek en een tweede huwelijk, deze keer met een verrukkelijke vrouw, zijn schone verworvenheden, prestaties met graag gedeelde glans.
Helemaal vanuit de schaduw kan er echter zoveel meer, door mensen die slechts aan de zelfkant leven. De anoniemen uit de samenleving, dompelaars die de straat afdweilen, hongerig en berooid, maar toch scoren. Ik ken er zo één. Hij maakte een wereldgoal op tweede kerstdag.
Zijn naam is Elias, bijgenaamd Christus, hij wordt ook wel eens Jezus genoemd in Leuven. Het is alleszins een apostel, hij predikt al jarenlang zijn evangelie, een sermoen van eenzaamheid. Soms fulmineert hij ook, tegen de Kerk en de dikkenekken van het bisdom, hij vervloekt moeder overste en vader abt. Hij schopt tegen de kloosters, hij werpt vaak schuimbekkend zijn kluisters af. Ook met gore schuttingtaal, hij vloekt met luide godverdoemes en kust-mijn-kloten-proza. Hij braakt dagelijks zijn weerzin uit, tegen de instituten en de inquisitie van elke hiërarchie.
Elias is een heerlijke vrijbuiter, een oudgediende van de clerus-kaste.
Hij studeerde lang geleden godgeleerdheid, tot zijn kop was volgepropt, met dikke onzin, en de waanzin het langzaam overnam. Hij werd zijn eigen heiland en begon met prediking op straat. Om zich bronstig af te reageren, hij ontdeed zich van zijn ketens en koos voor het publieke gebed. Op de stoepen en op de vroegmarkt, bij de bakker en bij de groentenboer, met cryptische kwinkslagen, vuile monkelpraatjes, sigaartje in de mondhoek.
Dat is dus Elias, minstens sinds de jaren ‘80 figureert hij in het openbaar, een Leuvens icoon van het Vrije Woord, onverstoorbaar zichzelf. Zijn zogezegde gekte werd zijn redding. Zijn lange oude jas geraakt niet versleten, het is zijn blijvend harnas, tegen wind en regen, tegen de slechte manieren van de samenleving. Elias beschut zich, geen kou en kilte van omringende mensen kan hem deren. Hij leeft in zijn cocon van solitaire tevredenheid. Hij vraagt geen aalmoezen, hij verzint geen smoes, hij koos zijn plaats pal naast de mensennegorij, net niet in de goot.
Elias is bijna proper, behalve in zijn vranke woorden, zijn spotternijen. Maar zijn tegenstanders zijn imaginair, hij beledigt geen voorbijgangers, eerder de geijkte maatschappij die hem eertijds verstootte met ouwelijk belegen kloosterpraktijken. Zijn jonge en frisse ziel werd verziekt met doctrines die zijn gezonde driften in de kiem smoorden. Elias wreekt zich door blijvend uit te breken, hij smeekt niet, hij predikt zijn opstandigheid.
Het is zijn levenstaak, en ondertussen ziet hij de mensen graag.
Dat weet ik nu.
Dat wist ik niet voordien, toch niet in dezelfde mate. Maar onlangs, op 26 december, hoorde ik hem bezig, in een vluchtig stoepgesprek. Hij sprak een jonge vader aan, de man had zijn broeder in de eenzaamheid kunnen zijn. Hij droeg een kind in een doek, op de borst, hij was op stap met een stok. Het betrof een blinde jongen, nog niet zo lang papa geworden.
Hij zorgt voor zijn zoontje, koestert het aan zijn boezem, draagt het op zijn hart. Wij kennen hem als de traag voorbij tikkende man, permanent in gesprek, met de gedweeë baby, warm en veilig bij de stem van zijn geleider. Hun wederzijds vertrouwen is blind. De kinderoogjes lijken naar binnen te kijken.
Tot ze plots worden aangesproken, door Elias, blijkbaar geen clochard voor hen, maar een bekende passant. Ik hoor de welluidende vraag: “hoe gaat het nog met jullie?” Ik ben getuige van een klein mirakel, de stomme spreekt de blinde aan, de dove ontmoet de lamme. Ik zie het evangelie hier in een tafereel op de stoep, ik ervaar bijna een bijbels intermezzo.
De realiteit verheft zich tot een kleine heiligheid. Goede genade op straat.
Elias heeft gesproken, tot een andere dompelaar, althans in mijn beleving.
Dat maakt hem opeens zo groot, ik verdwijn hierbij in mijn nietigheid.
Niet ik ben mijn man van het jaar, niet mijn wereld ging grandioos open.
Ik genoot weliswaar het grote geluk, maar finaal was het Elias die scoorde. Met een paar kleine woordjes maakte hij zijn wereldgoal in het onooglijke Leuven. Men zegge het voort, Christus is weer opgestaan, Jezeke is geboren. In de buurt van de Brusselsepoort, daar woont hij. Onder één of ander afdak, in een bakske vol met stro. Daar slaapt hij en daar schrijft hij zijn gedichten. Die hij later stichtend uitspreekt, in korte zinnetjes, vaak wat wartaal. Maar soms goed raak, welgekozen, vol hoop.
Elias is mijn Man van het Jaar 2020. Het is hem gegund. Zelf ben ik gelukkig de man van Nathalie. Nu, in 2021, continu. Toch ook niet niks.