Ongeveer 20 jaar geleden begon ik ten einde raad gedichten te schrijven.
Ik zat in een complete impasse. Beroepshalve was ik uitgekeken op de Koning en zijn entourage, een hoogst exclusieve wereld waar ik om den brode mee de veiligheid verzekerde. Sire was ook nooit aanwezig. Hij zat met madam meer in Nice en Cannes dan op kantoor ten Paleize. Of hij reisde de wereld rond met zijn niet onbescheiden yacht. Ik viel daarbij uit de boot, er was enkel plaats voor de drenkelingen onder mijn collega’s die beter pootjes konden geven. Voor de rest geen kwaad woord over de Koning. Hij was de beste moppentapper die ik ooit heb bezig gehoord. Maar zelfs daar kon ik niet altijd om lachen, want ik had ambras met mezelf. Ik was zodanig diep gevallen, vooral in mijn eigen krochten, dat ik stimulerende hulp had gezocht. Ik heb dat trieste verhaal al verteld in Druppeldrugs van 26 januari 2021, daarna in Paleisimpasse van 30 maart 2021 (zie ons blog).

Maar ook in de poëzie zocht ik soelaas. Ik begon in dronken nachten, stoned van het vergif in mijn lijf, gedichten te schrijven. In zond links en rechts mijn probeersels in, vooral  naar allerlei internettijdschriften en dat werd al eens gepubliceerd. Na een tijdje raakte ik zelfs binnen bij het mekka van de betere dichterswereld, de website Meander.
Een nieuwe wereld ging voor mij open. Er bood zich ook een ongevraagde muze aan, zij beloofde me om mijn dichtersbelangen te behartigen en tegelijk pakte ze mijn weke binnenkant in. Het betreft het verhaal van Lena, zie ons boek en blog van 9 februari 2020. Het eindigde nogal in mineur met die ranke dame, mijn woorden om haar te bewieroken waren rapper dan verwacht verwelkt. Hieronder kan u de neerslag in het gedicht ter zake lezen.
Ik zond het in naar Meander en dat was meteen bingo. Gering verlies in de liefde, dikke winst in de poëzie. 

Erosteken

Haar blanke vel
het vecht en vlindert onder mij
het wiegt en wankelt
als een bloemenveld
bespeeld door wilde stoten van de wind

ze rolt en kronkelt in patronen fel
alsof ze aan wil tonen
dat haar zuchten
analoog aan vluchten is

ze ligt verloren in dit heden
levend neergeschilderd
op het stille ledikant
ze lacht onzeker als model
verwonderd en verlegen blond
alsof ze ongewild gevallen is
vanuit het doek der grote meesters

ik een kleine heerser
stamel opgewonden hees
dat ze uit penselen werd gestreken
van artiesten met een erosteken in de hand
zoals de droombeeldvrouwen bij Delvaux
of witte nimfen van Renoir

weer nuchter na het gieren van de liefde
gaat de wind vlug liggen
hangt het liegen in de lucht
een schaduw valt als teken
op het bleek dressoir

Ik ben steeds een intuïtieve dichter geweest, ik schrijf vanuit mijn buik en vaker nog vanuit een lagere regio. Het komt er bij mij altijd vanzelf uitgerold, het is eerst vrijuit tokkelen en daarna pas nadenken. De ratio volgt de onderliggende emotie, mijn verstand hinkt achterop bij wat ik voel. Ik ben niet zo slim, maar mijn sensitieve sensoren staan wel goed open en capteren accuraat. Soms dicht ik dus compleet in het ongerijmde, er dienen zich dan realiteiten aan die helemaal nog geen werkelijkheid zijn. U begrijpt me wel, de fantasie en de fictie zijn dan zo straf dat het nieuwe feiten worden, zelfs als ze nog virtueel of surreëel zijn. Ik creëer dan, aangestuurd door mijn droomwereld van de voorspellende woorden, een scène of scenario dat zich pas later gaat invullen. Zo schreef ik op een totaal irreële manier het gedicht Obsceen. Het sloeg toen echt op niks, maar Meander nam het op. Pas tien jaar later las ik er de visionaire weerklank in van het drama Maggie, zoals verhaald in het trieste stukje (in boek en blog) van 3 april 2020. Alsof ik me reeds op voorhand schuldig voelde voor een liefde die onbeheersbaar was, maar ook dodelijk kwetsbaar.

Obsceen

Het sneeuwde zeven nachten achtereen
wij overleefden in de witte bedden
niemand mocht ons komen redden
ook geen winterplaag kreeg ons uiteen

ik hield van jou als van obsceen
je lichaam wou zich niet verzetten
dat ik je pelde in de heetste netten
terwijl jij mij vertelde van de steen

die zat te knarsen in je hart je keel
de kanker die je opvrat als een vlam
ikzelf had daaraan part noch deel

ik pakte je heel gulzig en ik nam
van wanhoop onverzadigd veel te veel
tot op de achtste dag de doodsschok kwam


In de poëziewereld heb ik in het begin moeizaam mijn weg moeten zoeken.
Ik was eigenlijk te talig om tot een kern te komen, de essentie ontsnapte mij omdat ik verloren liep in woordpartijen die zich dronken aandienden. Het kleine talent dat ik had was ook mijn grootste handicap. Maar ik leerde snel bij, onder andere via de podia van poetry slams, een harde leerschool voor wie met losse sprokkels taal de harten wil veroveren. Vooral in Nederland tikte dat positief aan, de Hollandse assertiviteit bleek een bondgenoot voor mij.
Mijn ongeremde vrankgebektheid sloeg er aan. Ik pikte zoete prijsjes mee van de pers, de jury en (niet onbelangrijk) het publiek. Ach, het is een wereldje niet groter dan een dichterlijke voorschoot, tien man en een paardenkop, je kan er als het ware gratis scoren.

Het eerste gedicht dat werd goed bevonden door de intellectuelen van de betere poëzie was onderstaand dingetje De Film.
Het kwam meteen met stip binnen bij Meander.
Het stond volledig los van mijn capriolen op een poetry slam podium. Er zat een pikant verhaaltje achter van de prille jaren ’70. Ik was op vakantie aan zee, net 17 geworden, mijn plaatselijke gelegenheidskameraad 19. We waren allebei van het eerder androgyne type, slank, sportief en blond. We hadden altijd honger, naar meisjes, we waren onhandig erotisch bedrijvig. Na een avondje stappen aan de kust werden we aangesproken door een volwassen man van ongeveer 30 jaar. Of we wilden meekomen naar het duister van de duinen.
We waren aangeslagen van plotse verbazing, vooral omdat we opeens elk bij de hand werden genomen.
Er waren twee wonderschone deernes opgedoken, een soort filmsterren van vooraan in de twintig, bekoorlijk en sexy. Ze hadden verleidelijke manieren en ze lachten op een wijze die linea recta tegen opgeilen aanzat. Wat gedaan?
We hebben allebei een halve minuut geaarzeld, hun gebaartjes waren gedrenkt in een bedwelmend parfum, we werden lichtjes aangeraakt, ik voelde in het halfdonker een hand die langskwam, een warme mond en aangeboden borsten. Mijn maat genoot van dezelfde behandeling. Onze bronst schoot omhoog, het malse zand lonkte, gewillige meisjeslichamen waren in de aanbieding.
Maar wat dan met die escorterende man? Iets flitste door mijn hoofd, ik dacht in een angstreflex aan clandestiene foto’s, verborgen camera’s, stiekeme opnames. Ik bliksemde met schrikogen naar mijn kameraad. Ik voelde een boezem die aandrong, maar rukte mij los uit een half begonnen kus.
Ik sloeg op de vlucht, gevolgd door mijn kompaan in de afgebroken liefde. Ik hoor nog het hopeloos gekir en gekrijs dat ons achtervolgde, de kreten die de meisjes slaakten. Dit was de onverwachte anticlimax. De vertoning ging niet door. Wij waren geen acteurs tegen wil en dank geweest. Was dat laf gehandeld of toch een straffe daad?
Het gedicht geeft mogelijks een antwoord. Maar het verhaal bleef een raadsel.

De film


zoals met Johnny toen
na sluitingstijd aan zee
twee meisjes mannequins
ze pakken ons als lieverds
lenig zijn hun kriebelvingers

kijk ze lachend watertanden
langs het duinenpad geflirt
de kleren glad gestreeld
veel wolken zwart er blaft
geen hond geen kat te zien

het duister ruilt een plek
ligt neer in zand vol lijven
alles draait en keert verkent
kneedt lekker kindermensen
kreunt een zucht van donker

plots geritsel door de struiken
schiet een camera geflits paniek
de meisjes wij de wilde jongens
rillend lijf de schrik voor film
de foto’s van een nachtverblijf

en reeds vlucht Johnny rent mij na
de sprong van bange hazen rap
komaan waar blijven zij verlamd
twee laffe minnaars waren wij
het vloekt in ons nog jaren verder


Tot hier een summiere selectie van mijn gepubliceerde dichtersoeuvre. Het is niet veel, maar het is ook niet niks, in die zin dat ik leerde dat men met exploratie van de taal ook inzicht in de werkelijkheid kan verwerven. Het is vaak zo dat ik al schrijvende zowel de hoogste pieken als een diepgang in mijn bestaan kon ontdekken. Woorden vormen teksten en de tekst kan betekenis schenken aan een leven. Dat is de schone cadeau van taal, de rijkdom van proza en poëzie. Ik schrijf, dus ik denk voort, en ik schenk dan verder. Het is gratis, te nemen of te laten. Maar mijn constante taak.

2 reactie op “16 maart – Dubbeldecennium”
  1. Omer,
    Ik hoop dat je nog gedichten in elkaar knutselt af en toe! Het boeit mij enorm hoe totaal verschillende karakters hun toevlucht zoeken in hetzelfde medium; de taal. Het zegt veel over hoe diepmenselijk dat medium is. Ik heb bij elke dichter die ik lees het gevoel een nieuwe harde noot te kraken. Intellectuelen mogen dichters dan indelen in ‘stromingen’, maar uiteindelijk zijn het telkens nieuwe en ongekende werelden die plots bijna tastbaar worden. In enkele gedichten zie ik meer Omer dan wanneer ik mijn bovenbuur toevallig ontmoet.

    Groeten!
    Aldo

Reacties zijn gesloten.