Ik was met Vincent onderweg naar huis na een lange fietstocht. We woonden toen nog in Kessel-lo en verkenden regelmatig de Hagelandse regio. We reden na een passage langs de woonplaats van mijn toenmalige schoonouders binnendoor richting Leuven.
Het was me opgevallen dat Vincent gedurende gans de rit niet veel gezegd had. Hij was wel geen spraakwaterval, maar normaal gezien gaf hij spontaan commentaar over ons gemiddelde tempo en de afgelegde kilometers.
Als triatleet was fietsen één van zijn drie disciplines, hij trainde op elk onderdeel en deed dat strikt schematisch.
Op een kalmere training vergezelde ik hem wel eens, maar zeker tijdens het fietsen zat ik dan wieltjeszuigend mee te schuiven.
Deze keer was anders, het was alsof Vincent moest aanklampen. Maar hij zei geen onvertogen woord, uitte geen enkele klacht. Ik vermoedde gewoon dat hij een slechte dag had en deed bijgevolg graag het kopwerk voor hem.
Het is ook een blijvende vaderrol, bedacht ik al pedalerend, nog één keer het betere tempo van het leven aangeven en je kind uit de wind zetten. Ook al is een zoon jongvolwassen, toch heb je als ouder nog verantwoordelijkheden. Dat was mijn troost om misschien toch nog eens de leiding te nemen, de weg te wijzen.
Maar met die weg ging het behoorlijk mis, we begonnen overal op onvoorziene hindernissen te stuiten. Om de haverklap doken er onoverzichtelijke wegenwerken op, we moesten telkens weer omrijden. We begonnen als het ware rondjes te draaien zonder dat we nog maar één kilometer dichter bij huis kwamen. De verkeersborden vertoonden ook onduidelijke gegevens, het waren bijna valstrikken om ons verloren te laten rijden. Ik panikeerde echter niet, ik kende de streek bijna blindelings, kon me nog tamelijk oriënteren. Vaders mogen ook nooit het hoofd verliezen.
Ik hield de moed er in, riep af en toe een bemoedigend woordje naar Vincent. Zijn replieken klonken steeds vager en stiller, hij antwoordde slechts met mondjesmaat, ik hoorde hoe zwaar hij ademde. Ik keek steeds achterom, hij pikte nog net aan, zijn blik stond dof. Zo kende ik mijn zoon niet, hij leek op het einde van zijn krachten.
Op zeker ogenblik leek het echt hopeloos te worden, we waren ergens in een veldstraatje verzeild, dit was geen wegrit meer maar onvervalste cyclocross. We moesten van onze fiets en ploeterden te voet verder, onze velo op de schouder. Ik dacht nog altijd niet aan opgeven, ik herkende de landelijk paden, wist waar er nog een doorsteek was. Ik sleepte Vincent mee verder door wat ondertussen toch wel een hels scenario was geworden.
Het werd langzamerhand donker, ik schatte de afstand naar huis toe evenwel haalbaar, nog even op de tanden bijten, ons door die drassige velden en zompige baantjes werken en dan langs een bospad de rand van onze stad bereiken.
Ik trok en sleurde me een ongeluk, dit is het labeur van de flandriens, riep ik met een geforceerde kwinkslag naar mijn zoon die nu mijn wiel kwijt was. Hij begon langzaam te lossen. Ik vertraagde en stopte, wachtte tot hij op mijn hoogte was.
Ik klopte hem kameraadschappelijk op de rug, wreef wat modder van zijn aangezicht. Zijn ogen keken leeg en hol, zijn magere kaken kwamen bleek tevoorschijn onder het verwijderde slijk.
We zijn er even bij gaan zitten, momentje om nog eens bij te praten, opperde hij zelf plots, met een ontwapenende glimlach. Desnoods bellen we een taxi, stelde ik voor. Die doormodderde fietsen halen we morgen wel op. Dat thuis geraken gaat ons zeker lukken. Dat moet ook! Ik bleef principieel en hardleers gefixeerd op onze aankomst, hoe dan ook, echt ten koste van alles, met mijn vaderlijke oogkleppen op. Ik wilde als een perfecte macho ontsnappen aan dat moment van onvermogen. Mijn kind redden!
Wat nu telt is bij mekaar zijn, papa, sprak Vincent, beetje moed verzamelen, een restje hoop opdoen en nog wat blijven ademen. Ik weet heel goed dat hij de nadruk legde op dat actuele samenzijn, ongeacht de penibele omstandigheden en zijn pijn die stak. Ik had hem desnoods verder willen dragen. Mijn grote jongen in mijn armen nemen, mijn enig kind soigneren, hij die nu aan een onverklaarbare uitputting leed. Ik werd me bewust van de ernst van de situatie. De nacht viel loodzwaar. Ik bedacht duizend manieren om uit deze verschrikkelijke impasse te geraken. Deze onvoorziene stilstand maakte me bang. De finesse van de zopas door mijn zoon geprevelde wijsheid ontging me op dat moment.
Toen sprak Vincent, met zwakke stem: “papa, ik stop deze rit, ik rij niet meer verder, ik kan ook niet lopen of stappen, ik wil hier gaan liggen, blijf nog even bij mij, daarna moet je alleen voort, ga door”.
Ik vond dit onbegrijpelijk, mijn stem haperde, mijn vaderhart brak. Traag kwamen de tranen bij mij op. Vincent keek dwars door het donker, hij vertrok.
Ik schrok compleet verbijsterd wakker, ik had geen spookverhaal beleefd.
Dit was meer dan een akelige droom geweest. Dit was, op metaforische wijze, een hallucinante reconstructie van hoe mijn zoon aan zijn einde was gekomen. Hij was doorgegaan tot zijn hopeloos aangetaste krachten het begaven. Hij was blijven pedaleren tot zijn benen weigerden om nog kilometers bij te malen. Hij had de eindmeet bereikt die ik niet had zien liggen. Ik was voorbij alle wegomleidingen en dwarse barricades in dit bestaan gefietst. Vincent had de laatste horde niet meer kunnen nemen. Hij had te kampen met een slopende tumor in zijn buik, die hem bovendien een pletwals van kanker in zijn kop bezorgde. Zijn lijf was uitgeperst, zijn hoofd zat vol van tegenkantingen in dit leven. Zijn pedaalslag had het laten afweten, de banden van zijn jonge hart stonden helemaal plat, de wielen van zijn fiets waren plots onbezield. Hij stond definitief geparkeerd aan de uitgang van zijn aardse aanwezigheid. Ik boog het hoofd bij de nederlaag die ik leed. Niet mijn zoon, maar ik had de rol moeten lossen. Ik moest hier zijn schoonheid laten gaan. Te laat in de wedstrijd was ik wakker geworden, net niet alert genoeg geweest. Vandaar dat mijn dode kind nog even terugkwam, om mij ‘post mortem’ te vertellen dat ik in de finale te fel en te snel had gereden.
Niet die aankomst in de verte is belangrijk, papa, maar het samenzijn, denk daaraan. Dankuwel jongen.
Vorige zondag hadden wij onze kleindochtertjes Roosje en Martje volgens afspraak met de mama mogen zien. Het bezoek was al een maand eerder vastgelegd.
Twee dagen voor datum sms-te mijn schoondochter dat de plannen plots gewijzigd waren ‘wegens overmacht’. Die geciteerde reden werd niet verder geëxpliciteerd. Wij stonden voor een voldongen feit, voor de zoveelste keer.
Ik verging van machteloosheid, én van losgeslagen kwaadheid in mijn hart. Ik kon enkel nog mijn kas opvreten en droge tranen wenen. Nathalie verbeet haar pijn beter, zij zocht meteen naar een waardig verweer. Mijn vrouw is in haar oneindig sterk verzet een onwankelbare rots waar ik kan op bouwen. Laat dit gezegd, geschreven en opgetekend zijn voor altijd. Daarom zijn wij in dit leven ook samengekomen, op dit pad dat van de tragische dood naar de louterende liefde leidde.
Vincent kwam dat onlangs beamen, in zijn nachtelijke verklaring: het is niet de uiteindelijke bestemming die telt, maar de weg die mensen te samen afleggen. Het is tevens de wijze les voor zijn weduwe. Ze wil ons bij leven de vrede ontnemen, ze stevent hierbij op haar ultieme doel af, dat kinderlijke tegoed voor ons volledig uitwissen. Ze hoopt de unieke familiebanden met Vincent finaal te torpederen. Ze vergist zich, dat wist Vincent. Ze verliest zelf haar leven. Nu.
O, wat mooi geschreven. Tranen in mijn ogen. Sterkte met de schoondochter. Een muur waar je tegenaan loopt. Niet te bevatten.
Van harte dank, Charlotte, voor je warme woorden!