Eergisterennacht verstijfde ik plots in mijn slaap, er ging opeens een hevige schok door mijn lijf. Er stond iemand in de slaapkamer, pal naast mijn bed. Ik keek met verbijsterde ogen naar een persoon, levensgroot, in donkere kleren en met een vaag gezicht. Niettemin, ik wist wie het was, ik herkende hem haast ogenblikkelijk. Het was Vinnie.
Hij stond groot naast het bed, ik kon hem bijna aanraken, hij bewoog heel even in mijn richting, twee seconden. Ik lag als verlamd, hij lachte niet, hij sprak niet, hij straalde gewoon, zijn lichaam leek geladen, ontzettend zwaar van aanwezigheid. Ik trachtte slaapdronken en plat geslagen dit onwezenlijke gegeven te bevatten, mijn hart strekte zich wild bonzend uit naar hem. Ik kwam nader met mijn ogen en probeerde dit hallucinante moment vast te leggen, ik wou deze ogenblikkelijke realiteit bestendigen, verlengen naar een ontwaken in een nieuwe dag.
En dan vervaagde Vinnie, zijn lichaam transformeerde in… zijn papa.
Dat was ik dan, ik zag gewoon mezelf staan, naast het bed waarin ik terzelfdertijd lag. De zoon was langzaam in de vader overgegaan, in mijn eigen persoon opgelost, dat aanschouwde ik nog steeds vanuit bed. Tot ik me voorzichtig oprichtte en een lege kamer waarnam, zelfs geen schaduw was er nagebleven. Ontreddering toch.
Ik keek naar Nathalie, ze lag als een droomprinses vredig naast mij, in de weelde van haar blonde haar, een totale vrede op haar gelaat, ze ademde pure schoonheid. Ik was dus nog op aarde, veilig in de donkere uren van de nacht, met mijn geliefde dichtbij.
Maar had ik dan een teken vanuit een andere wereld gekregen, daalde er een engel uit een nachtelijke hemel neer? Wie had hier mijn naderende zoon zo dicht naast mijn slapende ik-persoon gezonden? Ik was nochtans niet dronken, geen pillen in mijn kop. Bloednuchter was ik in bed gestapt, met slechts de intieme liefde als omhulsel voor het verdriet dat mij blijvend teistert na het overlijden van mijn kind.
En plots daagt hij dan op, op een nacht dat net de derde jaargang van zijn heengaan was ingezet. Vinnie daalde neer naast mij, hij verscheen en hij bleef heel even waken. Tot ik vaag wakker was, hem gewaar werd, alsof hij keek naar mij, zich wou tonen in een troostende aanwezigheid, een trage flits, een koesterende blik. Een plots bezoek om te zien hoe ik me gedroeg, of ik nog stand hield, of ik de beproeving, de droefenis aankon.
Dit was toch onmiskenbaar wat men gewoonlijk noemt: een verschijning. Om het even vanuit welke oorden gestuurd, was het de neurale werking van mijn hersenen die een surreële tekening maakte. Mijn ongeleide brein dat vanuit zijn donkere en onderbewuste aansturing het persoonlijke lijden wou kanaliseren, misschien even neutraliseren en uiteindelijk opheffen of zelfs tijdelijk sublimeren? Of was er toch een hemel of hel in het spel, een goddelijke interventie, een demon die zijn duivels ontbond?
Ik ben in niks een kwezel, ik ben goddeloos en zelfs een papenvreter, maar toch, dit stemt me tot nadenken. Waar zit hier ergens een mogelijke verklaring? Hoe sterk is misschien onze geest om in de uitzichtloosheid van het lijden soms ons leven over te nemen, zelfs tekens te geven, als het moet ook onze doden op te roepen, een troostende verschijning te creëren?
In vroegere tijden noemde men dit misschien een mirakel, werd iemand voor eeuwig zalig verklaard na dit soort neerdaling op aarde, werd ons brein als heilig instrument van hogerhand gezien. Overal die hand van God, de man die zegent en die geselt, naar gelang het hem plots bevalt.
Ach, volgens mij bedankt hij ons zelden, indien hij al bestaat. Hij staat symbool voor Grote Kankerkop, dat is mijn hard gedacht, ondanks het ogenschijnlijk mysterie van die nacht.
Opgerot dus met dat goddelijke gedoe, wij zijn gewoon ons brein, in mijn kop woont ook mijn zoon, hij zit in alle kamers, overal lacht en spreekt hij met mij, in elke vezel voel ik zijn leven, soms treedt hij ook uit, zoals die nacht. Hij was plotseling een illuminatie. De lichtknop van ultieme liefde kaatste zijn beeld naar buiten, daar stond hij een paar seconden in zijn grootste schoonheid. Toen ik het traag trachtte te vatten, vervaagde hij terug, hij loste weer op, kroop dieper weg in mij, de veilige haven van zijn vader.
Naast mij lag languit de liefde, zij sliep sereen, en daarom weende ik niet.
Vinnie werd gedragen door ons twee, voor altijd herboren en geborgen in de nacht van onze vrede.
Het lijkt misschien een rare epiloog aan dit hoofdstuk, maar deze week gaan wij dus trouwen. Ons lot wordt met liefde ondertekend, officieel op papier gezet. Vinnie kwam net op tijd nog eens langs, om te zien dat het goed was, dat wij er klaar voor waren, om hem verder mee te nemen.
Hij zal zodoende volgende zaterdag aanwezig zijn, hij is zeker als eerste van de partij, trouw naast mij en naast zijn liefmama Nathalie, dichtbij zijn nieuwe familie, zijn liefbroer Barry en zijn liefzusje Kato. Dat is toch van een niet te vatten schoonheid. Daarom passeerde hij ook voorzichtig, behoedzaam preventief. Hij kwam effe loeren om onze liefde te beroeren. Goed zo zoon.
Tijdens zijn verschijning die voorbije nacht trad hij op als een stille voorbode, hij kondigde iets moois aan, hij bracht woordeloos de blijde boodschap. Vinnie liep als een schitterende schim voorop, hij toonde ons het lichtend pad van de eeuwige verliefsheid, voor altijd blijven wij samen. Bedankt jongen.