23 januari 2021
Vandaag is het de verjaardag van Martje, mijn jongste kleindochtertje.
Zij wordt 4 jaar. Martje was slechts 1 jaar en 7 maanden toen haar papa stierf. Mijn zoon Vinnie zal later voor haar zelfs geen verre herinnering meer zijn. Het beeld dat ze van hem had is al lang vervaagd. Haar papa zal voor altijd de lachende man op de foto worden, nuttig aangevuld met wat we over hem vertellen, ook op deze plek.
In dit Testament van Taal neem ik intentioneel mijn zoon mee op. Opdat hij niet zou vergeten worden, dat was zijn grootste vrees. Ik schrijf hem hier neer, zoals ik me hem herinner, tot in mijn diepste vezels. Het is een gewetenskwestie, een ethische opdracht voor het leven. Ik noteer hier alles wat me is bijgebleven, ik schrijf het op voor zijn twee kleine meisjes.
Terug naar het verjaardagsfeestje, dat niet geweest is. Dus bezorgden Nathalie en ik Martje een pakje via de post, een kleinigheidje met een prettige wenskaart, wat lieve woordjes. Want op bezoek gaan kon niet, mag niet wegens corona. Een alternatief is helaas niet bespreekbaar, wat we ook probeerden. Kan helemaal niet, ordonneert en beveelt mama Vé.
We stuurden vanmorgen ook een hartelijk verjaardags-smsje, uit ons beider naam. Het antwoord van Vé was kort en bondig: bedankt Nathalie.
Inderdaad, u leest het goed, ik werd niet vermeld. Stijl van het huis Vé.
Zoals in Het Privé Boek/Voor de Kindjes reeds verhaald, had ze me ook al het peterschap van Martje ontnomen. Dat moet echt een uniek feit zijn in de juridische historiek van het kerkelijk recht in Diest.
De reden waarom me dat peterschap werd afgepakt is me ook nooit meegedeeld. Ik geraak met mijn hypothese niet verder dan het steeds weerkerende ‘zijn speciale levenswijze’, wat dat ook moge geweest zijn.
Tot mijn speciale levenswijze behoort nu ook het feit dat ik al 4 maand getrouwd ben met Nathalie. Ik heb de kans zelfs niet gekregen om dat mee te delen aan Vé. Voor ik mijn mond open trek, over wat dan ook, krijg ik een houw en een snauw. Ik heb eigenlijk schrik van die vrouw.
En nog banger ben ik voor de weerslag op de kindjes. Arme Vinnie, denk ik dan, je was zulk een goeie, warme papa. Je erfenis wordt verkwanseld.
Ik kom nog even terug op dat peterschap. Vinnie had me dat toegekend. Ik vond het een eer, hij vond dat ik het waard was en ik wou het waardig opnemen. Dat heb ik toen ook heel expliciet uitgesproken in de tekst die ik mocht brengen bij de doopplechtigheid van Martje. Met een krop in de keel, maar wel heel fier, ik bracht toch een morele boodschap vond ik.
Die dooprede is in bijlage opgenomen bij het Lied van Vinnie.
De doopviering werd geleid door deken Fee Van Beerpreeck. Ik kende hem nog van onze gezamenlijke tijd in het college. Ik heb me bij de doop nog voorgesteld aan hem, hij leek maar matig geïnteresseerd. Ik wist nog van zijn schlemielig profiel op school, dat wist hij blijkbaar ook. Hij ging toen graag tekeer tegen al wie anti-CVP was, de toenmalige katholieke partij. Fee werd door niemand ernstig genomen, hij was de clown om wie niemand lachte. Alleen in de Kerk bleek er later plaats te zijn voor hem. Wat uiteraard mijn interpretatie is. Of werd het toch impliciet bevestigd door zijn schroom tegenover mij? Misschien begrijpelijk.
Ik had het in mijn coulant doopdiscours over het potentiële gevaar van robotisering, artificiële intelligentie, humanoïden enz. Ik hield op mijn manier een pleidooi voor een blijvende humanisering, ik wou te dien einde mijn verantwoordelijkheid opnemen als peter, voor het welzijn van Martje.
Ik haalde ook de Israëlisch-Joodse filosoof Noah Yuval Harari aan, die in zijn boek ‘Deus’ pretendeert dat we aan een omgekeerde beweging bezig zijn in de geschiedenis van onze beschaving. Het einde van ons ‘ik’ of van onze eigenheid nadert, de homo sapiens loopt op zijn laatste poten.
Harari poneert dat de mens vroeger als een schepping van God werd beschouwd, terwijl in de toekomst, met de totale computerisering, de mens zelf zijn eigen God zal scheppen, meer nog: een goddelijke mens gaat worden, de homo Deus.
Dat beviel de traditionele deken Fee precies minder, ik raakte aan de precaire handel van zijn winkel, hij gaf hierop streng geen commentaar.
Ik bracht dat betoog op ernstige manier, maar ook met de nodige ironie. Het was op zijn minst een dikke knipoog naar Vinnie, ik wou mijn zoon tegemoetkomen. Ik wist goed dat hij beroepshalve al lang met zulke toekomstprojecties bezig was, het hield hem ook privé in de ban.
Het was een ongevraagd één-tweetje tussen vader en zoon. Graag.
De Fee gaf bij nog andere gelegenheden geen teken van leven. Ik stuurde hem later het Lied van Vinnie, met begeleidend briefje, bezorgd op zijn thuisadres. Ik gaf hem kort tekst en uitleg, over de dood van mijn zoon.
Een mokerslag dacht ik, maar een gepromoveerde pastoor moet daar toch een antwoord op kunnen bieden. Hun handelsmerk is immers de zegen van de hemel. Dus ik was benieuwd. Dat ben ik nog altijd, twee jaar later.
De deken heeft geen enkel teken gegeven. Is Vinnie dan toch geen engel geworden in zijn bestel? Zijn groteske Kerk gaf eens te meer verstek.
Maar het is een verhaal met een staartje. Een paar weken na mijn verzending van het boek aan de deken, is hij opeens verrezen, in alle pracht van zijn devote ontplooiing, zot van glorie, in het weekblad Knack.
De Fee werd er gepresenteerd als aandoenlijk grootmoedig, ontzettend sociaal bewogen, als een goeroe van het goede en het enige volksgeloof.
En hij mocht omstandig verklaren dat hij fan was, zelfs fanatiek, van de nieuwe media, zijnde Facebook, Twitter etc. Daar zocht en vond hij zijn makke achterban, het was de nieuwe laafplaats voor zijn schapen, het verving zijn altaar. De deken hield een preek van drie pagina’s, hij mocht zijn collegetijd herbeleven, hij kreeg zijn eigen jubelforum, een podium in een tijdschrift dat wou scoren met een populistische zedenpreker. Flauw.
Want om Vinnie had hij blijkbaar minder zitten rouwen, ik had hem niet bereikt via zijn geprefereerde sociale media, ik had gewoon een boekje geschreven, gratis bij hem aan huis geleverd, met een overlijdenstekst van een jongen van 36 jaar, slachtoffer van een dodelijke kanker, papa van twee kindjes. Was Vinnie misschien geen goeie parochiaan geweest? Schaam u heer deken!
Maar de onverkwikkelijke story kende nog een verder vervolg. Lange tijd dacht ik dat het boekje niet op de juiste plek was terechtgekomen, naast het bed van de deken was gevallen, in een plooi van zijn lakens was blijven steken. Daarom zocht ik zijn administratieve staf op. Die bleek wonderwel in mijn geboortedorp gehuisvest te zijn, in het lamme dorpje Baalrode.
Ik vond er het adres van een koppel katholieke dienaars die bijna onder de kerktoren woonden. Het bureaucratisch kantoor van de Fee was extern bij hen beland.
Daar ging ik dus aanbellen, een tweede inval bij de deken proberen.
Het was barre winter, met dikke vlagen sneeuw en bitter koud, maar niks hield mij tegen, ik was een man met een missie, ging het schone woord van mijn zoon verkondigen. De Kerk kon daar niets op tegen hebben, wij waren toch minstens objectieve bondgenoten, de bodes van moed en hoop, we brachten de boodschap van liefde. Dat dacht ik tenminste.
Maar ik geraakte dat huis niet binnen, ik vond geen bel en zelfs geen brievenbus. Precies een spookwoning. Dit was een gesloten burcht.
Ik was ontgoocheld, zoveel hoop gesteld op een warm onthaal, maar niemand thuis, geen enkel teken van de deken, laat staan van zijn grote baas. Was God misschien niet welkom bij zijn onderdanen in Baalrode?
Alleszins de administratie was niet ontvankelijk, of gesloten bij noodweer. Met twee boekjes in mijn bevroren handen stond ik te totaal verkleumd te schuilen in het portiek van die kerkfabriek. Kon ik het Lied van Vinnie hier anoniem achterlaten, gingen die vermiste lieden van de dekenale papierwinkel dit oppikken en mijn gebeden overmaken aan hun meester?
Aan dat huis zag ik kruis noch teken van leven, geen enkele beweging.
Opeens begon er iets te schokken, niet mijn binnenkant van emotie, net niet, maar de toegangsdeur bewoog, toch nog een stuiptrekking van de hemel? Met luttele millimeters verschoof de opening, een kier kwam zien. Gevolgd door een schaduw, een schuwe blik, hij sprak niet maar staarde. Ik vroeg of hij de slippendrager van dienst was, of zoiets. Hij knikte, niet gewillig, eerder als een schlemiel die voor een bevriende ziel in hetzelfde vak werkte. Ik deed hem vliegensvlug mijn uitleg, ik blies mijn bede door een opening van zeven centimeter. De Kerk doet aan strenge selectie, zelfs bij ongenadig winterweer. Ik leek wel een onverlaat, een niet welgekomen man. De spookgedaante heeft de boekjes aangenomen, voor zijn mijnheer pastoor die omhooggevallen was als deken. Zonder merci te zeggen. Ik heb me niet opgewarmd aan zijn woorden, noch aan de warme koffie, er werd niets aangeboden, zijn herberg was gesloten. De heilige Kerk werkt ook niet altijd, voor gezelligheid zijn er tijdstippen, wend u bij voorkeur tot de sociale media. Binnenkomen langs de voordeur is vintage.
Treurige geschiedenis, echt gebeurd. De boekjes werden opgepikt door een schim en gingen de wintermist in. Van eerwaarde Fee Van Beerpreeck kwam geen nieuws, ik zit niet op Facebook.
Maar het is finaal niet allemaal kommer en kwel. Want ook een deken moet soms te biechten gaan. Ik zag hem onlangs in Mechelen, aan een bushalte in de buurt van het bisdom. Bisschoppen zijn ook biechtvaders voor stoute priesters. Was de deken in de fout gegaan, ging hij zijn boekje te buiten door dat van mij te negeren?
Het zijn mijn onnozele vragen, van pure frustratie, grote ontgoocheling ook. Hun oude instituut van liefde functioneert niet goed meer, ik word er mismoedig van. Zelfs de dood van een jonge stadsgenoot beroert zo’n man niet meer, hij zit liever in de sociale mediateek te preken.
Ik wou stoppen en hem zijn penitentie geven, maar eerst een klap om de oren, verbaal. Mijn geliefde weerhield me. Ik heb een schitterende vrouw.
Vandaag is het net één jaar geleden dat Nathaliefje en ik een paar werden. Op 23 januari 2020 besloot zij voor mij te kiezen, na een emotioneel turbulente strijd om een eind te maken aan haar vorige relatie. Alia iacta est, de teerling (van de begeerte) was geworpen en in mijn kamp beland. Vae victis, wee de overwonnenen, het leed was voor de verliezer. Liefde kan een harde strijd zijn, het is een werkwoord zegt men wel eens, de mooie eer was aan mij. Ik had op de warmgedraaide motor van mijn hart gehandeld, ik was de liefdes-actieve geweest.
Hier was geen plaats meer voor onverschilligheid, apathie en passiviteit. Voorbij die tijd!
Ik ging er een groot liefdeswerk van maken, van de schoonheid die me uiteindelijk in de schoot werd geworpen.
Het vond plaats bijna anderhalf jaar na de onverbiddelijke slag van het dodelijke zwaard, het heengaan van mijn zoon, de papa van het jarige Martje, mijn jongste kleinkindje. Ik mis haar verschrikkelijk, en nog meer mijn dierbare Vinnie.
Nathaliefje zorgt sindsdien voor het nodige evenwicht. Wij zijn samen, gelukkig, voor eeuwig en altijd. De grootste liefde woont in ons hoogste verdiep.