Ik heb gans mijn leven geleden aan verslavingen, alsof ik voorbestemd was om onmiddellijk te kicken op roesmiddelen. Precies of de paden van mijn geest geplaveid waren om mij door allerlei brol in hogere regionen te laten glijden. Ik kon nooit weerstand bieden. Wat mij door pepproducten werd geleverd, bracht mij steeds in de zevende hemel. Voor een korte stonde soms.
Maar ik maakte er al rap een patroon en een gepatenteerd systeem van.
Ik stapelde gretig de stimulerende steentjes op, tot ik op den duur geen rots in de roes was, maar totaal kapot en rot, zowel mijn kop als mijn lijf, inclusief mijn psychisch binnengerief. Dan werd het snel een wisselende koers tussen kortstondig genot en de langere afkick, een pijnlijke glijbaan.
Ik geraakte op die manier in de ban van alcohol, sigaretten, slaappillen en kalmeermiddelen. Ook die ogenschijnlijk onschuldige neusdruppelletjes passeerden de genotsrevue.
Wat betreft de sigaretten, die waren voor mij waarlijk een hard drug.
Ik heb twee jaar onnoemelijk zwaar moeten vechten om van die ziekelijke drang naar nicotine af te geraken. Ik werd bijwijlen gek van goesting naar een sigaret, de tabak had mij hardvochtig in de macht, ik was slap als een vod zonder de pep van die opsteker. Maar ik volhardde, ook al werd het me soms zwart voor de ogen, ik werd een fervente sportman en zelfs wedstrijdloper. Dikke bingo, verlost van de nicotine. Ook dankzij sloten sterke koffie, maar laat ik dat klasseren bij de eerder getolereerde zwakheden. Mijn maag kraakte net niet van de cafeïne.
Het verdriet (na het zatte plezier) van de overdaad aan bier heb ik al in eerdere bijdrage beschreven. Het was in grote lijnen te vergelijken met het lijden dat ik me aandeed door overdreven consumeren van pillen, deels om te kalmeren, deels om de vergetelheid in de slaap te bereiken.
Ik wijd er later nog wel eens over uit, het zijn kleine verhalen van grote miserie. Verschrikkelijke eenzaamheid ook, gevechten in het donker, zelfs finaal met de dood. Ik ben tot op het randje gegaan, de afgrond gaapte.
Een uitzonderlijke verslaving betrof mijn misbruik van neusdruppels.
Je hoort er nooit iemand over spreken. Het was de goeiekope ‘coke’ die ik zo maar bij de apotheker kon verkrijgen. Zonder voorschrift, het koste twee keer niks. Ik was er toevallig mee in aanraking gekomen, bij een snotvalling, had druppeltjes voor de verstopte neus gekocht. Dat gaf een ongekend bevrijdend gevoel, ik ervaarde een prettig opstootje in mijn kop, mijn ogen gingen dansen, mijn aders bloeiden open. Het werd tintelend lente in de winter.
Wat een kleine dosis efedrine al niet kan bewerkstelligen. Want dat was de drogerende substantie, de verborgen pep in het minuscule flesje.
Ik was dus meteen verkocht, ik drogeerde me gelijk een bezetene, snoof me te pletter. Het begon met twee of drie flesjes per week, ik trok de dosissen op naar minstens één per dag, daarna meerdere, tot zelfs drie à vier flesjes dagelijks. Mijn record moet een tijdje vijf zijn geweest, of zes.
Ik besteedde er mijn laatste centen zakgeld aan, tankte bij uit de huisportemonnee, liet er soms mijn eten op het ministerie voor staan, at een sobere wafel uit de automaat om naar de apotheker te kunnen gaan.
Mijn gezondheid ging er zienderogen op achteruit, mijn sport stagneerde, de prestaties waren om bij te wenen, maar ik hallucineerde lustig verder.
Ik nam ook niemand in vertrouwen, ik beloofde mezelf elke dag van te stoppen, bijna drie jaar lang. Ik brak consequent elke belofte. Naast mij leefde een vrouw die van de veronderstelde liefde blind was, die zich geen vragen stelde waarom haar verwarde vent zo opgepompt rond liep, met die blinkende oogjes en die rooie kop. Ik was bij momenten tot in een hoogste piek goed gezind, dan weer kroop ik van ellende, snoof ik een overdosis druppels op om weer aan de wereld te kunnen deelnemen.
De efedrinedruppels waren mijn uppers, de pillen waren de downers.
Op en neer in een spiraal die mij uiteindelijk de dieperik introk. Met de bereidwillige en zeer onverschillige hulp van tientallen apothekers die me zonder vragen stellen het product Endrine verkochten, want zo heette dat vergif.
En doe mij tegelijkertijd maar een doosje Stilnoct, dat bracht ik er als een mantra bij uit. Zonder voorschrift uiteraard, een makkie, er waren ook apothekeressen die ik even in het blauw van hun ogen keek, efficiënt.
Het middel Stilnoct was zogezegd het veiligste inslaapmiddel, vrij van elk verslavingseffect. Tarara, het werd uiteindelijk zelfs een partydrug, het was het zoetste snoepje op de dansvloer. Instant effect, lekkere euforie en het bood een mooie black-out. Handig voor het falen in de liefde, want het brak de libido af.
Ach, wat waren het droevige jaren, de pandemie van de persoonlijke roes.
Ik ben er uit geraakt, op eigen kracht, maar het vergde wel bergen werk.
Ik was voltijds bezig met mijn dubbel probleem te bestrijden, ik dreigde vervreemd te geraken van de wereld.
Ik herinner me begin 2003, toen was ik de complete alien, ik herkende mezelf niet meer.Ik stopte en herbegon, hopeloos, met alle brol. Ik zag de aarde vaak kantelen, ik viel makkelijk mee, steeds maar dieper en dieper. Tot ik in een laatste vervaarlijke val plots besefte dat ik op de hel afstevende. Ik had een zoon en een verantwoordelijkheid. Ik trok heel hard aan de rem en kwam in een niemandsland terecht. Daar herstelde ik, ontredderd en gekwetst.
Lopen lukte ook niet meer, ik strompelde. Ik stopte een tijdje met werken, zocht een ander job. Spreken deed ik met mondjesmaat, bij voorkeur als ik alleen was, of tegen een spookgeliefde. De muren waren dikwijls mijn beste buren. Maar ik ben er bovenop geraakt, op het hoogste dak van mijn herstel.
Sinds de lente van 2003 heb ik de vettige pep van neusdrank geschrapt, mijn luchtwegen zijn vrij van stimulantia en de slaap vindt zijn weg zonder richtingsaanwijzers van pillen. Wat een arbeid, wat een strijd, het was de mijne. Ik had jaren eerder verlost van deze drugs kunnen zijn, maar ik zocht geen hulp. En de potentieel helpende handen vonden hun weg niet naar mij, hun ogen keken (bewust of niet) een andere richting uit, door gebrek aan empathie of zelfs een compleet verstek van hun deontologie.
De apotheken waren mijn cafés geweest, de bronnen van mijn genot.
Ze hanteerden hun gemakkelijk verdienmodel, mijn gezondheid ging kapot. Ik was uiteraard schuldig in de hoogste graad, maar zij waren de omstanders, de gewillige participanten. Zaad in hun bakje, spul in mijn zakje. Geld was het glijmiddel voor hen, ik gleed opgepept de berg af.
In een ultieme reddingspoging heb ik alles eens op papier gezet, ik was toen nog net niet verlost van de laatste verslavingsroes. Ik stuurde mijn epistel naar de krant Het Nieuwsblad, ik noemde de dingen bij hun naam, inclusief het vergif Endrine. Zelf vroeg ik om anonimiteit, maar ik gaf wel de integrale feiten, ik beschreef de totale verslaving en de noodlottige destructie, gevolgd door de wanhoop. Mijn relaas werd opgenomen als lezersbrief, ongebruikelijk lang, maar wel geheel intact weergegeven.
Dank aan die krant. Het deed me deugd, ik las mijn eigen trieste relaas ’s anderendaags bij het ontbijt. Ik kreeg een vreugdeklapje, ik ontwaakte.
Dat was het perfecte startschot voor mijn geslaagde stop. Wat geschreven is, dat blijft en beklijft. Het was een ontdekking, de talige moraal van mijn verslavingsverhaal. Daarom schrijf ik verder, verwonderd, het is gezond.