Vorige zondag mochten we op maandelijks bezoek (1 uurtje) bij onze kleindochtertjes Roosje (bijna 7) en Martje (5). Tot onze grote verrassing was hun mama niet op de afspraak. Ze had zich laten vervangen door een zonderlinge ouderling.
We bellen klokslag op het voorziene tijdstip aan, we riskeren niet van één minuut vroeger of later te zijn.
Op elke onregelmatigheid staan mogelijke sancties, dat heeft de praktische ervaring ons spijtig genoeg geleerd.
Voor de minste overtreding kan er een kastijding volgen. We blijven weliswaar kalm, maar houden ons gedeisd.
De voordeur wordt haperend geopend, het is Roosje die portier van dienst is. We zien een timide glimlach en twinkeloogjes, maar ook de bleekheid op haar gezichtje. Ze blijkt wat ziekjes. Kan een kind van net geen 7 jaar al stress hebben voor het bezoek van de papa van haar overleden papa? Dat is de simultane bedenking van liefoma Nathalie en mezelf. Wij kunnen mekaars gedachten lezen, wij denken vaak door één hart. Het maakt ons zelfs bang hoe we samen een vermoeden hebben dat er misschien gewilde agitatie geschiedt. Indoctrinatie van kinderen is een vergif dat catastrofes kan aanrichten.
Na de knuffels en de kussen betreden we de living. We zien Martje zitten, beetje verlegen zoals ze dat aanvankelijk steeds is. Maar we weten dat ze op minder dan geen tijd zal loskomen en dan de meest onbevangen van de twee wordt. Ze moet even aan ons wennen, dan bespringt ze ons wel.
Wij verkennen met onze ogen de living, we zoeken ergens de moeder. We vinden enkel een stokstijve en star zwijgende oude man. Hij ligt achterover in de zetel en staart geconcentreerd naar zijn voeten. Voelt die ouderling zich niet goed, flitst het door mijn hoofd. Nathalie is alerter en bekommert zich om zijn manifeste nietszeggendheid.
Ze tracht hem te paaien en (liefst) te ontdooien door zich voor te stellen, mooie geste toch. Ze zet daarbij onverbiddelijk zacht haar strafste wapens in: warmte en charme, hoffelijkheid en schoonheid, het ganse gamma van haar ethische en esthetische etiquette. De ouderling pruttelt iets terug, een toonloos gemompel, ongearticuleerd en binnensmonds, net geen doodsreutel. Dan herken ik plots die lusteloos kijkende mummie, het is de andere opa.
Hij stond al met één poot in de kist, maar toch nog opgetrommeld door zijn dochter om hier te figureren als de zombie van dienst. Ter onzer controle. Wij weten nu reeds: dat wordt hier geen vrolijk kinderfeestje.
Alhoewel, we hebben er het beste van gemaakt. Alles uit de kast gehaald voor de twee kleine meisjes van Vincent. Maar letterlijk in de kast zat wel het volgende verstopt: alle speelgoed, poppen, tekengerief, prentjes, leesboekjes enz.
Wij kwamen in een totaal kaalgeplukte kinderhoek terecht, er was tabula rasa gemaakt van elke materiële mogelijkheid tot vermaak. Hier had een preventief offensief plaatsgevonden om ons in een oorlogssituatie te plaatsen. Op de starre ouderling konden wij niet rekenen, hij was de mentale leeftijdsgrens gepasseerd. Ik zag hem repetitief in een tijdschrift bladeren, merkwaardig toch: dat ging consequent van achter naar voor, in een eindeloze herhaling, begeleid door zijn amechtig muziekje van kuchen en kreunen.
In een flits dacht ik aan onze lieve FB-vriendin Jenny P. Zij las onlangs mijn surrealistische gedichten ook van achter naar voor, in een averechtse beweging, maar mét succes, ze begreep opeens alles. Voor Jenny vertoon ik mildheid en begrip, ze is zo schoon. Hier zag ik een eikel van lelijkheid.
Was het niet zo intriest geweest, ik zou getreurd hebben om zijn laatste restje afgestorven menselijkheid. Nu troostte ik mij: die man zit daar eenzaam dood te gaan. Hij zakt langzaam en akelig in zijn graf. Nathalie heeft hem één keer proberen te reanimeren, zij lachte hem recht in zijn aangezicht zo keizacht vriendelijk toe dat zijn blik verbrijzeld werd. Hij reageerde met een snok in de afgewende richting, laffe kop in kas.
Niet te geloven dat wij toch vrolijk bleven, wij wilden geen krimp van verdriet geven ten aanzien van de kindjes. De inventiviteit van de kleinste bood hierbij een fantastische uitweg. Van twee losgehaakte wieltjes van haar skates had zij een soort tol gemaakt. Het werd letterlijk een tollend rollenspel. Wij lieten het mobiele gevaarte over de tafel naar mekaar dobberen. Dat ging met horten en stoten, met zotte capriolen en met plotse uithalen die de stille maar barse toorn van de ouderling meermaals verstoorden. Hij knorde en hij rochelde, ik hoorde slierten slijm glijden. Ik supporterde ondertussen stiekem voor hem, ik zat klaar met alle hulp in nood voor zijn ondergang. Zijn dochter had hem maar niet in deze loopgracht moeten droppen. Waar verstopte die vermiste moeder zich trouwens?
Om zachtjes bij te vloeken, van machteloze woede en verschroeiende droefheid, om die dwarse en dwaze onbehouwenheid van een vrouw. Mag het restant rouw om een geliefde mensen zo hardvochtig maken?
Terwijl Roosje dapper haar best deed om haar bleekheid te overwinnen, bij momenten met behoorlijk succes, stal Martje verder de show. Met haar hoge kinderstemmetje stelde ze ons schalks de vraag waarom wij altijd zo opgetogen waren, zo uitbundig en zo plezant in de omgang. Daar werd ze zelf vrolijk van, ze vond het best dat wij eens bleven slapen, ze ging een plaats voor ons voorzien in het tuinhuisje.
Ach schatje, wat een blije steek door ons hart, daar worden wij week van. Wij zien jullie immers immens graag.
Wij kunnen niet anders dan dartel zijn en lachen als we jullie kleine onschuld zien, jullie weerloosheid in een omgeving waar de warme vaderhand ontbreekt, zijn waakzame blik om jullie veilig te begeleiden. Als wij eens per maand in jullie kinderogen mogen kijken, aan jullie kleine-meisjes-zijde mogen zitten, dan brengen wij het beste van onszelf mee, dan zorgen wij voor een vlekkeloos optreden, dan schenken wij jullie een vrolijke portie geluk.
Het was alsof deze nobele overwegingen, deels onuitgesproken, de ouwelijke zetelkampeerder een zure oprisping bezorgden. Gelukkig voor hem leefde hij nog. Ik had een afwijkende mening, doodgaan met een korte pijn kan een geval van genade zijn. Mijn zoon ging anders heen.
Na een zot gedraaid uurtje (die tol eiste zijn tol) namen wij afscheid van de kleine meisjes van Vincent. Weer met spijt, van beide kanten, want dat is een constante: ze zien ons dolgraag komen en ze laten ons ongaarne vertrekken. Het is een kleine troost bij een groot gemis, de dood blijft aanwezig op deze afspraak. Nog vermeerderd door de ouderling, de norse opa die over ons moest waken en blaffen als een hondje dat hoestte bij elke overtreding. Hij verbleekte als een versteend lijk bij het afscheid. Wij wensten hem het beste voor zijn naderend einde. Kwaad vergaat.
Het kan raar klinken, maar daarna gingen we dansen, losgeslagen swing en dolle rock’n roll. In een vintage danstent in de buurt, tussen proper mensen van het gewone volk. We herkennen ze als behorend tot onze soort, netjes van manieren en beleefd bij elke aanspreking, ongeacht hun leeftijd. Het zijn gemoedelijke boeren, pure burgers en zuivere buitenlui. Nergens een spoor van stadse bourgeoisie of maatschappelijke hoerigheid. We hadden net een exemplaar van die ontaarde beschaving achter ons gelaten. Ooit vertellen we de kindjes uit welk schoon milieu hun papa kwam, welke mooie manieren hij vertoonde. Ons gezin was niet te min.
Mijn hart bloedt. Een zoon verliezen, jullie ‘bezoekrecht’ voor zijn kroost. Hoe sommige mensen – in deze de mama van jullie kleindochters – hun soortgenoten kunnen kwetsen. Foei. Respect voor jullie, voor de manier waarop jullie met deze onwezenlijke situatie omgaan. Praat erover, schrijf erover, weet dat jullie vrolijke levenskiempjes zaaien bij jullie kleindochters, dat er velen met jullie meeleven.
Ontroerend dank, Lieve, je woorden bieden meer dan troost, dit pakt ons diep in het hart!
O & N