Vandaag zou Vinnie 39 jaar geworden zijn, maar het heeft helaas niet mogen zijn. Zijn teller is blijven staan op 36, toen vertrok hij met die grandioze schoonheid van zijn jonge leven. Ziekte en dood werden hem noodlottig. De moed en de hoop waren zijn erfenis, ik draag dit kostbaar goed mee uit, geholpen door mijn ultieme geliefde. Anderen zwijgen en grieven mij, blijven onverschillig.
Het is een eenzame strijd, maar we zijn al minstens met ons twee.
En het Lied van Vinnie werd meer dan duizend keer verspreid, de gulle boodschap gaat door met zich te vermenigvuldigen. Het is een eerzame beweging, wij zullen uiteindelijk overwinnen, de kwaliteit van het goede drijft altijd boven. Het mooie evangelie van Vinnie zal ooit zijn kleine meisjes bereiken, aan de einder schijnt er licht. Klaarheid komt.
Elke mogelijke tegenpartij zal verdwijnen in het pijnlijke donker van de eerloosheid. Lelijkheid zal ten onder gaan in schaamte, al vraagt dit een halve eeuw of meer, ik schrijf minstens door tot ik 100 ben. Daarna zijn er misschien anderen, nieuwe familie of vrienden, die de fakkel overnemen.
Wij hebben een boodschap, onze bijbel is blije hoop, de strijd voor eerlijk leven en voor integriteit. Weg met de mottige doem van despotisme, stop aan de volgehouden boosheid en neen aan de aanslagen met laagheid.
Ik richt me hierbij tot de eertijdse intimi, de eigenlijke naastbestaanden, de spijtige ontaarden van de haat, de nabije aangetrouwden die met nijd en wrok, met venijnige wraak hun zaak constant verzwaren, die me bekampen met hun lasterpraatjes, hun rechtszaak met vals getater van een theatrale advocaat, om tenslotte schaamteloos de vader te verjagen van zijn zoon. Bovenstaande dagdromen komen bij me op aan de grafsteen van mijn overleden zoon, op zondag 1 november. Ik klamp mij vast aan Nathalie, weelderig zacht aanwezig naast mij, teder in gebaren, verstild in seculier gebed, want wij zijn kerkelijk onthecht, dus des te meer oprecht onszelf.
Dit is geen plek om goedheid of genade van de goden af te smeken. Wij aanvaarden wat geweest is, ook de slechtheid van de dood, dat is finaal ons aller lot.
Maar de droefheid dringt zich nochtans bitter op, het gaat hier ter plaatse ook onverbiddelijk om de presentatie, het intrieste van een graf zonder aanblik, het mankeren van een fris gezicht. Ik mis hier de schalkse lach van Vinnie. Hij prijkt op bijna duizend foto’s waarvan de helft in mijn bezit, ik kan getuigen van zijn guitigheid met elk portret, maar zijn dierbare hield specifiek op deze plek van expliciete leegheid, die zij dan als een soort soberheid verkoopt. Maar het kerkhof wordt enkel desolater en nog meer verlaten als een jong gelaat ontbreekt. Vinnie, waar ben je?
Ik protesteerde niet zo lang geleden met een tegenprentje en wat kleine poëzie. Dat werd dan woedend opgepakt en weggesmeten, tot tweemaal toe. Met commentaren vol hysterica, ik aanhoorde een ontaarde weduwe. Om niet woest maar uiterst droef van te worden, wegens de onwil om postuum de schoonheid van mijn zoon te tolereren. De harde gesel van het wilde en withete veto tegen één enkele foto op die allerlaatste steen.
Mijn hart breekt langzaam verder en ik ween. Maar ik ben niet alleen.
Ik vertel dit zonder taal of teken aan Nathalie. Zij kan alles opnemen in mijn sprekende ogen, zij voelt de vertraagde hartslag die doortikt naar mijn klamme handpalm. Zij troost mij met kleine woordjes, haar zoekende vingers vinden de onrust van mijn gemoed. Ik neem haar tedere aandacht waar, vang haar warmte op, ik ruik haar geuren, het verfijnd parfum dat subtiel zit mee te treuren, de pijn die stil aanwezig is, het klein vertoon van schoonheid, bescheiden naast de dood. Ze staat me gracieus en genadig bij, flamboyant in haar kleurrijk zwart.
De herfst wordt blij van dit gezicht, ik hoor Vinnie minzaam lachen. Ja zo was hij, en zo is hij plots aanwezig, zo verschijnt hij ons, een vage jongen die ons nader komt, die neerdaalt uit de verre zon. Hij knikt en kijkt tevreden, ik ervaar dit als zijn zegen. Goed gedaan van mijn vaderman op deze aarde, zegt hij ijlings en hij stijgt opeens weer op. Wij kijken naar de zon en zien hem opgaan in een grootsheid van witte warmte. Een vertederende gloed van goedheid.
Visioenen van het droef gevoel, gemijmer bij het eeuwig getwijfel, steeds weer innig piekeren bij gebrek aan bidden. Mijn geliefde begrijpt mij, dat doet deugd, ze brengt een breekbare vreugde aan. Ons gesprek wordt er nog fragieler geanimeerd van, wij lachen ingehouden, nemen Vinnie met een kwinkslag mee, zijn huis is nu ook bij ons thuis, in Leuven en in Leest. Zolang wij bewust worden geweerd door een familiale buitenwereld, is zijn verjaardag ons intieme feest.
De dag zal komen dat wij met onze kleindochters Roosje en Martje zullen verenigd zijn. Dan zal Vinnie er ook bij zijn, als vader en als zoon. Dat is de schone toekomst, daarvoor koesteren wij de moed en de hoop.
Wij zullen de onverschilligheid overwinnen, de ziekelijke wrevel ontzenuwen, de hangende vete omsmeden tot permanente vrede. Uiteindelijk zal de klaarblijkelijke haat bezwijken. Het laatste woord komt ontroerend toe aan de liefde. Daarmee verrijst Vinnie weer. Dat zal zijn blijvende verschijning zijn, de zon staat hem schitterend af, wij worden allen blinkend warm. Tot over het graf installeert zich eeuwige zaligheid.
Nogmaals geschreven uit naam van de vader, tegelijkertijd man, tevens minnaar, grage vertegenwoordiger van zijn geliefde. Ter ere van de zoon.