Net als voor Maggie zal ik voor Tonia meerdere hoofstukken nodig hebben om de brokken liefde neer te hakken. Want er werd inderdaad wat afgehakt in die relatie, het was gedurende zes jaar één lang gehakketak.
Met Tonia liepen de liefdeszaken nooit gestroomlijnd, op geen enkel moment was er peis en vree, wel permanente wrevel en geërgerweer zoals ze in het Hageland zeggen. Tonia kwam uit het Pajottenland, ze sprak een andere taal. Ook haar binnenkant klopte volgens een ander ritme. Ze bekoorde me weliswaar door haar aparte looks, ze was een flamboyante bohémienne, tikkeltje rock’n roll en veel zwier aan haar gat. Ze was 18-karaats vrouwelijk, ooit nog model geweest, en ze was ook mooi, jawel.
We waren even groot, konden mekaar makkelijk in de ogen kijken, ze had zelfs bekoorlijke amandelogen, volgens het boekje van de esthetica blijkbaar één van de zeven schoonheidskenmerken. Uit dat bijbeltje van de ijdelheid citeerde ze met graagte, helaas meermaals, opdat ik het niet zou vergeten, hoe schoon ze was. En dat haar mond de vorm had van een hartje, weer een kenmerk om te scoren volgens datzelfde evangelie.
En verder spraken we enkel over de was en de plas. Bij manier van spreken dus, voor mij eerder een gecamoufleerd zwijgen. Om verzwegen te zeggen dat onze communicatie langs geijkte paden kroop, onze spraak zat vol clichés, onze taal haperde en herhaalde zich, we stapelden de stiltes op, de gêne zat mee aan tafel, geen enkele conversatie verliep vlot.
En ik was de zot die dat zes jaar lang tolereerde, op mijn tanden beet, mijn kas opvrat voor mijn soms toch beter weten. Maar Tonia kreeg kanker, een kanjer nog wel, dus zat ik mee in de puree. Ik waakte aan haar bed en bad met harde godverdommes binnensmonds voor haar genezing. Want deze gesel was er echt te veel aan, ik zag haar afzien en zich aan mij vastklampen, ik haalde al mijn tederheid uit de lege kast. In al mijn onmacht knarsetandend hield ik stand. En zij genas. Onverwacht.
Toen lag de boulevard weer breed open, om op te stappen bijvoorbeeld.
Deed ik dus niet, wegens weer een onheilstijding, Vinnie was opeens zwaar ziek geworden, zijn leven was gewoon opgegeven. En Tonia stond me, pas zelf aan de dood ontsnapt, een beetje bij, of ze acteerde zoiets, ik begrijp het nog steeds niet, ik kon haar diepere drijfveer niet peilen.
Ik weet enkel dat ik soms van woede geweend heb, geroepen en gevloekt heb uit pure onmacht, omdat ik er naar mijn aanvoelen alleen voor stond. Ik miste de waarachtigheid van een gemeend woord, haar mond bleef vaak stom, ze sprak zich tegen in haar medelijden, ze etaleerde fake leed.
Of was ze gewoon bang, kon ze niet tegen de nieuwe dood die plots langs de achterdeur kwam? Het was haar misschien te veel geworden, maar ik had haar niettemin vergezeld op haar barre, haast terminale tocht, we waren samen uit het kankerland weergekeerd, waarom hield zij niet samen met mij stand toen de ondergang van mijn zoon werd aangekondigd?
En dan had ze zelf ook nog twee zonen, helemaal gezonde jongens, het waren wel halve hippies, geobsedeerde wereldverbeteraars, in mijn ogen morele nozems, want met Vinnie waren ze echt niet bezig. Shit happens, sneerde de oudste, op zijn zeven jaar universiteit werd hem geen greintje empathie aangeleerd. Vergeef hem, oordeelde Tonia, gekrenkt in haar trots omdat ik hiertegen protesteerde. Mijn kind schoon kind bracht ze in stelling tegen mijn (bijna) dood kind. Ik leefde in een ontregelde wereld, want wat mijn geliefde partner moest geweest zijn… tja, ze gaf mij enkel ambras en onnodige kopzorgen. Ik lag wakker van de manifeste onverschilligheid die pal naast mij in bed sliep. En dan moest ik dat lichaam nog beminnen, mijn vermoeide handen verloren houvast, ik voelde niks dan foute glibber, mijn vertrouwen in de vrouw schoof weg, ik kroop naar de verste uithoek van ons bed. En ik liep nog verder weg van huis, kwam soms terug voor een vergeten woord van troost, maar niks bleef bekoren, noch haar lange benen, noch haar hartig mondje, noch haar bedenkelijke amandelogen, ze stonden eerder scheef van oneerlijkheid leek het mij.
Of vergiste ik mij toch, in mijn waas van triestigheid? Want Vinnie naderde zijn terminale fase. De dood klopte aan, ongenadig, de aarde daverde en de hemel weende. Ik verdween als een geslagen hond uit Tonia’s leven, bijna even beestig wreed als Vinnie is heengegaan. Er installeerde zich nadien een raar soort vrede. Ik was opeens alleen, alle elementen zwegen. Ook mijn zoon, voor eeuwig.
In een totaal overbodige epiloog, niemand houdt het voor mogelijk, trok ik toch nog met Tonia op hopeloos verre tocht, we gingen ons zogezegd herbronnen, in Rome nog wel. Ik ging tegelijkertijd op zoek naar Vinnie, ik wou zijn spoor terugvinden in de heilige stad. Een exploratie in het diepste van mijn hart. Maar onze missie ging compleet de mist in, die ganse santenboetiek van Rome bleek rommel en bedrog, een katholiek onding.
Er volgde een harde knal, denderende explosie in de hotelkamer.
De nachtelijke stad daverde van grote schrik om zoveel uitgeschreeuwd verdriet. Ik maakte pal om middernacht pak en zak en verdween razend uit Tonia’s rammelend leven. Taxi, trein en vliegtuig, ik vloog daarna blind maar bedaard in het ijle, op eigen vleugels, duizelingwekkend onbesuisd, en toch sereen, het ging voorwaarts voortaan. Ik verkoos mateloos graag alleen te wenen, geen cinema meer om mij heen. Stop de komedie, nu. Nondedju.
Het echte leven, met totaal respect voor de dood van mijn zoon, begon. Er verscheen een engel aan de hemel. Mijn vlucht werd snel verlicht. Met de landing van een blitse schoonheid. Het bliksemde liefde. Nathalie.