3 april – Maggie

apr 3, 2020

Het verhaal van Maggie kan niet in één hoofdstuk behandeld worden.
Mijn leven met haar bestond uit meerdere stukken, onze liefdeechter was onverbreekbaar, en zeker ondeelbaar. Het was een love story die verrassend kort was, zeker gezien de totale impact die er uit resulteerde.

Maggie heeft onze liefde eigenlijk niet overleefd.

En toch is Maggie nog in leven, ze is net niet doodgegaan, maar dat weet ze zelf niet. Maggie verblijft reeds sinds juni 2011 in een instelling, waar haar aanwezigheid uit lijdend vegeteren bestaat. Ze slaapt, ze maalt haar eten en ze staart, ze praat een taal die niemand verstaat, ze zit er in een rolstoel en in haar droefheid, ze lacht nooit meer, haar mimiek is een triestig masker, haar gebaren zijn traag, haar ogen staan groot, wel nog zo mooi als vroeger.

Ik beschrijf hier Maggie zoals ik vermoed dat ze zou moeten zijn, ik ga voort op het beeld dat ik nog van haar heb uit het najaar van 2014.

Toen bezocht ik haar een laatste keer, in De Bijtjes te Vlezenbeek. Een volgende keer bleek ze verhuisd, naar niemandsland. En niemand wou me zeggen naar waar, ik was immers geen familie, zogezegd, ik was enkel haar intieme man, haar geliefde, haar eeuwige minnaar, en dat weegt niet genoeg volgens ingewijden. Ik was een vreemde zeiden de verpleegsters, daarin gedekt door hun neuroloog, een bizarre misantroop. Akelig volk.

Het was blijkbaar niet voldoende dat ik haar 3,5 jaar minstens één keer per week had bezocht, met haar had gewandeld op het domein, haar had vertroeteld, onze liefde blijven koesteren was, uren met haar hand in hand had gezeten, haar had laten rusten in mijn armen, haar hoofd had gestreeld, haar hals gekust, haar tranen gedroogd. Dat was dus, volgens de officiële medische versie én volgens het verdict van haar familie, het werk van een vreemde geweest. Vaarwel stranger.

Meedogenloos wrang

Men verhuisde Maggie, ze moest vertrekken naar een verlaten oord waar ik haar nooit meer kon vinden. Ze verloor zo de laatste thuis die ik haar nog kon bieden. Ondanks interventie van bevriende dokters, politie en andere stiekeme kanalen heb ik haar nooit kunnen terugvinden. Men ontvoerde Maggie uit mijn leven.

Niet enkel meedogenloos wrang, maar zelfs sadistisch gemakkelijk, Maggie had immers geen mening, haar mond was voor altijd stom, enkel haar hart sprak, maar alleen ik kon dat bevatten. Ik hoor het soms nog kloppen, in het donker van de nacht, of bij dag als het somber weer is. Dan weent Maggie, zo meen ik dat te horen, uit een onbereikbaar land. Haar stille lijden kruipt dan door het duister tot bij mij. Ik snik dan soms, maar de tijd tikt verder, snijdt door onze wederzijdse onbereikbaarheid.

Maggie leeft nog, dat is het enige wat ik weet. Ik kan beroep doen op een clandestien netwerk om dat te verifiëren. Leve het labyrint van de digitale wereld, door zijn diepe spelonken kan men vermeende lijken levend blijven ontdekken. Maggie is dus niet dood, ze is een kale naam geworden op een computerscherm, ze lijdt gewoon verder, ambtelijk aanwezig, ik lees haar naam en haar gegevens, registreer de pijn.

Dezelfde mooie zielen

Ik deel mijn bevindingen mee aan Nathalie, mijn eeuwige geliefde in het late tijdperk na Maggie. Hun schoonheid toont een grote verwantschap.

Het zijn dezelfde mooie zielen, hun hart opgetrokken uit liefde, met warme ogen, blije blik, zuiver van geest, puur en authentiek van wezen. Ze zijn van dezelfde klasse, behoren tot de kaste van aristocratisch knap, ik mag hen beminnen, heb deel aan de goedheid van het leven, dankzij hun verfijnde manier van zijn, hun joie de vivre, hun uitbundig temperament.

Maar Maggie was ook breekbaar, dat was de schaduwzijde van haar schoonheid. Haar binnenkant vertoonde barsten, begaf het soms, dan stond ze glorieus terug recht, veerde meestal feeëriek op, etaleerde zonder weerga haar lach, om plots weer neer te storten, één keer te veel. Die fatale val.

Ik vertel dit verhaal verder aan Nathalie. Ze wordt stil. We zwijgen en we mijmeren over Maggie. Ze is nabije familie geworden, ondanks de levenslange verwijdering. Wij nemen haar mee in ons systeem van toewijding, van liefdevolle verwondering om de broosheid van dit leven.

We laten Maggie niet achter in onze liefde voor mekaar, we nemen ook Vinnie mee, voor altijd fragiel en vertrokken, we bekommeren ons blijvend om Nathalies kwetsbare zoon Barry, we trachten betere mensen te worden. Hoogdravende taal? Dan is dat maar zo. We leven ook niet voor onszelf, we nemen de wereld mee in onze grandioze verliefsheid. Uit dank omdat niet alles drama en tragiek is. Er zijn ook dikke tranen van geluk.

Ik had het al geschreven in Het Lied van Vinnie: het grootste Joodse gebod luidt tikun olam, vrij vertaald: genees de wereld. Ik speel hier graag weer leentjebuur, met dank aan mijn job als gids in Kazerne Dossin.

Mensenleven

Een extrapolatie van dat gezegde klinkt als volgt: wie één mensenleven redt, die redt de ganse wereld. Dus doen wij ons best, mekaar beminnen, ook tot in het waanzinnige, is niet minder dan mekaar vermeerderen.

En zo nemen wij onze omgeving mee, liefst het kleine volk, zij die snel worden vergeten, de verminkten, de mensen met een beperking, ook onze doden.

Nogmaals, is dit hoogdravend? Misschien, als u vindt dat de lat niet hoger mag. Maar gun ons deze gulzige zienswijze, wij zijn graag samen, en gul.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *