Onze nieuwe minister van Volksgezondheid is Frank Vandenbroucke, hij maakt zijn onverwachte comeback. Het is geen onbekende voor mij. Hij was ooit erg bevriend met Elsie, mijn oud lief. Hoe ver hun vriendschap reikte, weet ik niet, ik vroeg het hem eens op schalkse wijze, hij lachte en zweeg zedig.
Hij kwam ook aan huis bij mijn gewezen schoonbroer Simon in Scherpenheuvel, dat had met lokale verkiezingen te maken. Frank trok daar toen de kar, mijn schoonbroer duwde, de eerste als idealist, de tweede een opportunist. Dat ging zo ver tot het Simon niet meer zinde, hij kreeg te weinig persoonlijke winst en geen postjes voor zijn vrienden. Frank VDB was in de ogen van Simon gewoon irritant integer. Einde van hun bondgenootschap, eerlijk zijn is soms een opgave. Mijn ex-schoonbroer trok tegen de richting aan de ploeg, hij zwoegde maar faalde.
Het was in die vroege jaren ‘90 dat de Ronde Van Frank Rijden werd georganiseerd in het Hageland. Het was een toertocht per fiets door de dorpen. Niet wars van electorale bijbedoelingen, maar toch met de frisse klemtoon op ontspanning en plaatselijke folklore. Het idee was bedacht door reclameman Wim Schamp, ook bekend van frivole campagnes voor een paar liberale coryfeeën. Wim was nog een studiegenoot van mij in de kandidaturen rechten en we zaten samen in de selectie van KUL-voetbal.
Zowel Frank als Wim reden mee aan de recreatieve rittenkoers, wij peddelden gezwind naast mekaar, babbeltje hier, praatje daar, ook de kleine Vinnie was van de partij. Hij had toen pas zijn eerste koersfietsje. Vrolijk trapte hij mee de kilometers rond. Het was voor hem een grandioos evenement, ongezien flink tussen vooral grote mensen meefietsen, en dan nog moeiteloos het tempo aankunnen, zijn fierheid groeide per etappe. Wij zaten graag vooraan bij de kopgroep, zo probeerde ik dat letterlijk te sturen, vlak achter de pilootwagen met koersdirectie en een cameraman die alles filmde. In gedachten gunde ik mijn zoontje de gele trui, of de witte zoals in de Tour, voor de meest verdienstelijke jongere. Hoe onschuldig en onbekommerd was toen ons leven, de zon scheen en de vogels floten.
Af en toe weerklonk het fluitje van de fietsende toezichters, leden van de ordedienst die het gebeuren in goede en veilige banen moesten leiden. Onder hen was er een wegkapitein die meestal vlak in onze buurt reed, pal achter de directiewagen. Hij eiste duidelijk zijn plaats op, tot zover was dat geen probleem, wij schikten ons gewillig naar zijn orders. Op zeker moment had die man zich laten afzakken, voor een plasje of een kakske, wisten wij veel. Wij trapten relax door, ook wel even bevrijd van zijn spiedende blik. Want het dient gezegd, die kerel nam zijn taak wel echt ernstig.
Overal dacht hij onraad te bespeuren, hij was vooral beducht op foute fietsers, zijnde wedstrijdvreemde infiltranten of occasionele wieltjeszuigers, komende van een andere partij dan de ‘sossen’. Rijden en laten rijden dacht ik, wij hielden ons gedeisd, maar genoten daarom niet minder. Wij namen zonder argwaan de plaats van de wegkapitein in, hij had een gat laten vallen, wij doken er vanzelf in. Wij reden willens nillens pal in het oog van de cameraman, morgen staan we in de gazet, hoopte ik niet zonder binnenpretjes. Wat een schitterend cadeau voor mijn zoontje, ik jubelde reeds in stilte.
Tot opeens een harde scheldtirade achter ons weerklonk. Het was de barse wegkapitein, waarschijnlijk geconstipeerd wegens toch niet ontlast. Hij begon mij vanuit de verte onbedaarlijk uit te foeteren. Ik moest godverdomme mijn plaats kennen, tierde en schreeuwde hij, ik had ongevraagd zijn pole position ingenomen. Vinnie, hoogstens tien jaar, kromp in mekaar van de schrik. Maar de losgeslagen woeste koerspatron milderde geenszins zijn toon. Dat was daar één helse vloek- en uitscheldpartij.
Onbegrijpelijk waar die hysterische man zich druk over maakte, wie of wat was de steen des aanstoots? Ik sla misschien best een mea culpa, mogelijks had mijn lachende kop hem niet aangestaan. Ik oogde volgens hem denkelijk niet alledaags, een plezante papa met zijn vrolijk zoontje, waar komt ge het nog tegen? Alleszins niet in de smalle beleving van een omhoog gekatapulteerde wegkapitein, in het dagelijks leven hoogstens een anonieme gepensioneerde. Hij mocht hier nu even de lakens uitdelen, thuis sliep hij misschien impotent onder de dekens. Ik wens het hem niet toe, omwille van zijn vrouw, ik wil haar niet ontrieven.
Enfin, dat was daar een beschamend schouwspel, te meer nog daar de wilde tirade onder het spiedend oog geschiedde van zijn adjunct, een schlemielige jongen met een schuchter ‘Hitlersnorretje’. Wat gniffelde die man. De haatblik van de oude barbaar ben ik gelukkig vergeten, maar die petieterige pestkop van zijn onbenullige secondant is me gedurende lange jaren bijgebleven. Overal dook hij weer op, een vieze nachtmerrie, hij was de personificatie van de kleine onderkruiper, de geniepige collaborateur, de laffe omstaander die het kwaad ziet geschieden en zich drukt, geniet.
Ik heb op dat moment voor de tactvolle terugtocht gekozen. Ik liet me samen met Vinnie afzakken naar de buik van het peloton, daar vond ik Frank Vadenbroucke. Ik deed hem meteen mijn verhaal, Frank luisterde, excuseerde zich uit naam van de onverlaat en demarreerde weg, richting koersdirectie.
Ik weet niet of hij verhaal gaan halen is, ik veronderstel van wel. Ik kende hem als een rechtvaardig man, hij was duidelijk geschrokken, hij zag ook dat ik in het gezelschap was van een jong gastje. Hij schaamde zich.
Bij het einde van de dagrit stond mijn ex-echtgenote, de mama van Vinnie, ons op te wachten. Nog verbolgen deed ik haar meteen mijn relaas. Haar reactie was verrassend slapkes, iets in de zin van ach jong waar maakt gij toch weer zo’n spel over. Ik voelde me verschrikkelijk in de steek gelaten. Even later kwam ik de cameraman uit de koerswagen nog tegen, ik wou bij hem mijn onverkwikkelijk verhaal nog eens kwijt, hij was toch een eerstelijnsgetuige geweest. Maar die pipo haalde gewoon zijn schouders op, ach jong ga ergens anders zagen las ik in zijn onverschillige blik… ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt’ klinkt het gezegde, het was me een magere troost.
Maar er is nog een achteraf-verhaal, de kleine schlemiel met zijn ‘Adolf-snorreke’ meende ik altijd weer op de trein naar mijn werk te zien zitten. Blijkbaar nam hij ook de lijn Leuven-Brussel, maar ik was niet zeker.
Ik dacht alleszins zo’n koleriek kopke te herkennen, die laffe oogopslag. Jarenlang heb ik getwijfeld, maar de tijd moest blijkbaar rijpen eer ik klaar was voor mijn grote tijgersprong. In 2015 ben ik dan uit mijn kot gekomen. Opeens wist ik pertinent dat mijn eertijdse tegenstander, de stille genieter van het onrecht tegenover voornamelijk een kind, zich pal in mijn buurt bevond, op perron zoveel in Leuven. Hij was omringd door een drietal taterende madammen, hij deed duidelijk zijn kwijl in het zakje (excuseer me deze perceptie). Ik sprak hem aan, met de fonkelend witte glimlach van een killer (ik verontschuldig mij, beste lezers). Ik vroeg de onvermoede man of hij vroeger niet in de wielerkoers gewerkt had, als toezichter of zoiets. Hij begon meteen te glunderen, gelukkig als een kind. Inderdaad, hij was nog bijna-wegkapitein geweest, en jawel, hij had ook de Ronde van Frank Rijden mee begeleid, wat een tijden nietwaar.
Of ik ook had meegereden met mijn velo, vroeg hij me. Nee met mijn zoontje sneerde ik, plots wetend dat ik mijn prooi (verschoning!) beet had. Ik heb hem toen verbaal tegen de muur van het station geplakt, mijn opgekropte gram gehaald. Hij riep in paniek op de politie, tot uw dienst zei ik, tot u spreekt commissaris NJ, ik acteer graag uw klacht, en meteen speel ik parket en zelfs rechter, ik berecht u met mijn eigenhandig geactiveerde immanente rechtvaardigheid. Ik ging mijn boekje helemaal te buiten, uiteraard, ook deontologisch, maar daar veegde ik op dat moment mijn kloten (oeps!) aan, gevolgd door een binnensmondse sorry tegenover de verwonderde pendelaars die me bezig zagen.
Maar héhé, wat was me dat een opluchting, dit was een verlaat geval van openstaande schuld en verdiende boete. De rekening was vereffend, ook met dank aan het Evangelie: wat ge aan de minsten van de kinderen hebt misdaan, dat hebt ge aan mij misdaan. Merci menne man van Nazareth. Die Jezus-Christus kent ondertussen Vinnie ook, ik mag het alleszins graag hopen.
In heb vrouw en zoon nog op de hoogte gebracht van mijn onvervaard optreden. Ze moesten er vooral om lachen, in de goede zin dan. Ik weet dat Vinnie niettemin een beetje fier was. Eens vader, altijd vader, voilà.
Na het danig bewogen achteraf-verhaal volgt nog een trieste epiloog.
In 2018 vond voor de eerste maal de Rondrit van Vinnie plaats, het fietsevenement waartoe Vinnie tijdens zijn ziekte zelf nog het initiatief had genomen. Bedoeling was dat het jaarlijks zou hernomen worden als memorial voor mijn overleden zoon. Sport was immers zijn lang leven.
Vorig jaar bij de tweede editie bood ik me enthousiast, maar ook wat ingetogen, bij de inschrijvingen aan. Ik wou als vader het goede voorbeeld geven, moedig meefietsen op dat parcours dat ooit bereden was door mijn nakomeling die me helaas was voorafgegaan naar de eeuwige fietsvelden.
Ik maakte me dus kenbaar op de plek waar ik het inschrijvingsgeld diende te betalen. Een laconiek meisje behartigde er de administratie, ze keek zelfs niet op van haar schrijftafel. Ik herhaalde dus nog eens wie ik was. Haar korte antwoord luidde vlakaf: jaja, dat weet ik wel. De norse toon was gezet, ik was daar niet bij iedereen welkom.
Even later ontspon er zich een bitsig gesprek, een nauwelijks onderdrukte discussie tussen mijn toenmalige vriendin Tonia en Vé. Heikel twistpuntbleek Het Lied van Vinnie te zijn, de vader was de dader van dienst. Aangenaam, maak het u maar gemakkelijk in deze entourage. Fiets vlug weg, las ik op de gezichten.
Na onze tourrit dronken wij nog een glas, wij keken voorzichtig rond, bang om op zere tenen te trappen. Ik ontweek preventief al die blikken die me precies niet goed gezind waren. Ik was daar die vermaledijde schrijver van de verkeerde bijbel, dat verketterde boek. Het ging wel over de ons aller dierbare Vinnie, maar ik had volgens hen (én hun dure raadsman) niet de juiste toon getroffen, het ordewoord moed en hoop was duidelijk hun boodschap niet.
Enfin, ik heb het daar wel mogen uitzweten, niet van de gereden kilometers, maar van de hangende ellende. Tristesse troef.
Op zeker moment zie ik daar in al mijn behoedzaamheid een standje met T-shirts en koerstruitjes, voor de gelegenheid gefabriceerd om te verkopen voor het goede doel. Ik was meteen geïnteresseerd, ik mocht ook een truitje passen, de vriendin eveneens, we wilden de goeie maat vinden.
Tonia merkte ook een apart truitje op, met één streepke surplus, dat vond ze tof, een ‘specialleke’, het koste net iets meer, geen probleem. Het was de organisator van het evenement die ons geriefde. Hij kende een kleine hapering bij onze tweede keuze, dat was het truitje exclusief bestemd voor de wegkapitein(s). Ik stak direct een tandje bij en kon hem overtuigen. Ik was, euh, met alle respect, toch de papa van de jongen…
Betrokkene gaf schoorvoetend en vooral beschroomd toe, hij erkende mijn morele rechten. Zo gemarchandeerd, zo verordonneerd, de truitjes zouden ergens aan huis geleverd worden. De betaling moest vooraf gebeuren, ging ik doen.
Reeds de volgende morgen kreeg ik een mail van de ‘vzw Rondrit van Vinnie’. De twee bestelde én beloofde truitjes, de finaal bij consensus geselecteerde versie van ‘wegkapitein’, kon niet geleverd worden wegens geen vigerende rechten voor mij. Ik was immers geen reglementair erkend wegkapitein…
Basta! Zo las ik dat harde epistel als vader, zoiets kreeg ik dus grof en ongefilterd in mijn kas. Ik heb nog een vrank wederwoord gepleegd, heb effenaf gesproken als de emotionele vertegenwoordiger van mijn zoon.
De ‘vzw Rondrit van Vinnie’ is blijven zwijgen in alle talen, afgehandeld die ambetante man. Er was geen plaats voor vaders, wel voor wegkapiteins.
Ik mijmer soms nog wat bij dat beladen woordje van wegkapitein, het dekt verdacht veel ladingen, volgens sommigen weegt het zwaarder dan het woord van een vader.
Het staat ook haaks op mijn verantwoordelijkheid als papa. Ik associeer het met harde brutaliteit en botheid. Ik wou gewoon vaderlijk zacht zijn.