Nog een rondje Rondas. In zijn boek ‘Een kwestie van bestaan’ bespreekt Jean-Pierre Rondas een ander boek. Het betreft ‘1942 – Het Jaar van de Stilte’ van Herman Van Goethem, rector van Universiteit Antwerpen en gewezen directeur van museum Kazerne Dossin.
Van Goethem benadrukt in dat werk de verregaande medewerking van de Antwerpse oorlogsburgemeester Delwaide met de bezetter. Ook de politie van Delwaide beticht hij van zonder scrupules geassisteerd te hebben bij de razzia’s die plaatsvonden om Joodse mensen op te pakken.
Rondas noemt het boek van rector Van Goethem nuttig en misschien wel baanbrekend. Inderdaad, nuttig zal het wel zijn, het was allicht een eye opener voor het grote publiek. Maar baanbrekend misschien iets minder, want historicus Lieven Saerens had jaren eerder al hetzelfde verteld.
Als gids in Kazerne Dossin genoot ik al in 2015 mede de eer om van Herman Van Goethem dezelfde stellingname aangaande de extreme collaboratie in Antwerpen onderwezen te krijgen.
Tegelijkertijd konden wij alles perfect nalezen bij Lieven Saerens.
Deze laatste had volgens mij het patent op deze stelling.
Blijkbaar heeft Rondas deze niet onbelangrijke finesse niet gecapteerd. Waar hij wel terecht op wijst, is het gebrek aan sluitend bewijsmateriaal bij Herman Van Goethem. Rondas verwoordt zijn kritiek op de rector in de omfloerste uitdrukking ‘geschreven in de bedoelingenmodus’.
Een vaststelling die ik zelf al meende gedaan te hebben, maar niettemin: merci Jean-Pierre.
Van Goethem heeft duidelijk een strikt afgebakend narratief, hij perst en duwt en trekt tot het aangezwengelde feitenmateriaal in zijn vooropgezet model past. Hij schrijft bewust voorbij aan de nuance, de zaken moeten in een zwart-wit kader, uiterst favorabel voor de uitkomst die hij beoogt.
Herman Van Goethem is een aimabel man, charismatisch zelfs, een uitstekende causeur, iemand die als een entertainerde media kan bespelen wegens altijd ad rem en rad (ook glad) van tong. Hij kan zijn waar goed verkopen, zijn boek werd ook een onverbiddelijke bestseller, maar het is niet vlekkeloos.
Dat had Rondas fijntjes opgemerkt, zonder op de echte pijnpunten te wijzen.
Wie van beiden weet bijvoorbeeld dat diezelfde vermaledijde Leo Delwaide na de oorlog beste maatjes werd met de Joodse Louis Davids, voormalig hoofdredacteur van Joods Actueel en als puber ontsnapt uit een konvooi op weg naar Auschwitz.
Louis Davids was de grootvader van Michaël Freilich, woordvoerder van de Joodse gemeenschap in Antwerpen en volksvertegenwoordiger voor NVA.
Freilich zal het enkel kunnen bevestigen: Leo Delwaide is nog ereburger geweest van de Israëlische havenstad Haïfa. Delwaide was er een graag geziene gast, de handel tussen Antwerpen en Haifa floreerde.
Is het daarom dat diezelfde Freilich zo zwijgzaam is over de plotse naamsverandering van het Delwaide-dok in de Antwerpse haven?
De opschudding rond het boek ‘1942’ veroorzaakte dat het dok in geen tijd de naam kreeg van ‘Bevrijdingsdok’.
Om maar te zeggen hoe makkelijk en snel mensen en feiten zich aan een zwart-wit kader kunnen onttrekken. En dan gaat dat narratief, die strakke vertel-context, wankelen, ook het uitgestippeld historisch kader van een rector, een man met een indrukwekkend palmares als geschiedkundige, tevens curator van de huidige expo in het Holocaust Museum te Mechelen.
Van Goethem is nog regelmatig te gast in Kazerne Dossin, hij geeft er begeesterende lezingen. Het publiek hangt aan zijn lippen, hij speelt er meesterlijk zijn rol, een ware magister. Academicus en sfeermaker, twee in één, spektakel verzekerd. Maar niemand durft hem tegen te spreken, iedereen slikt zijn kritiek in. De ironie van de rector is bij momenten giftig, zijn sarcasme kan als een hakbijl neerkomen.
Mea culpa, ook ik hield te vaak mijn kak in bij de retoriek van de rector.
Ik had misschien schrik dat ik gidsopdrachten ging verliezen. Dat was dan mijn stiekem opportunisme, mikken op een mogelijk publiek aan wie ik mijn mening kon blijven verkondigen of… aan krediet inboeten bij de directie en gedeeltelijk werkloos worden… Was het een averechts verzet?
Zo sprak ook niemand Van Goethem tegen (ook ik niet…) toen hij de anekdote vertelde over de inhuldiging van een monument voor gewezen leden van de politie van Deurne. Een aanzienlijk deel van die mensen is opgepakt geweest in 1944 en omgekomen in de concentratiekampen. Binnen hun rangen was er een verzetshaard geweest, zij werden verraden door lokale collaborateurs.
Van Goethem zegt aanwezig te zijn geweest op deze plechtigheid en hij had ‘zijn eigen moeten inhouden van opgekropte kwaadheid’, want die postuum gehuldigde politiemensen hadden eerder aan razzia’s tegen de Joden deelgenomen.
Mijn bedenking: waarom had hij zijn ongenoegen en zijn wrevel dan niet geuit op dat evenement? Waarom zich achteraf die vedetterol aanmeten van ‘betweter’ die uit kiesheid verkoos zich niet te uiten.
Hij weet misschien ook dat diezelfde politiemensen bij die razzia’s zelfs Joodse mensen lieten ontsnappen. De Antwerpse triller-auteur Bob Mendes heeft er meerdere malen over getuigd. Als opgepakt Joods jongetje in cinema Rex mocht hij meteen weer ontsnappen langs de achterdeur van de zaal, dankzij diezelfde politie. Van Goethem laat zulke feiten onvermeld, wegens onwetendheid of niet passend in zijn narratief?
In dat verband is het boek ‘Wil’ van Jeroen Olyslaegers stukken interessanter. Hij is beste maatjes met Van Goethem, hun werken zijn misschien wel complementair, maar Olyslaegers is zoveel genuanceerder.
Zijn verhaal geeft perfect de ’50 tinten grijs’ van het oorlogse Antwerpen weer. Geen zwart-wit tekening hier, geen strak model of voorgevormde mal. Het is het oorlogsleven zoals het is, beetje wit, beetje zwart, maar veel er tussen in. De burgers zwalpten en kantelden, de overheid deed zijn best, maar niet genoeg. De gewilligheid wisselde af met sporadische moed en ontspoorde dan weer in lafheid. De mens als gebrekkige held.
Die complexiteit is Rondas allemaal ontgaan in zijn evaluatie van ‘1942’. Hij zoekt aansluiting bij Van Goethem, vindt genoegdoening in diens verketteren van Delwaide en tracht zo indirect de Vlaamse collabo’s uit de wind te zetten. Volgens de lezing van Rondas lag de gewilligheid vooral bij de overheid, in het geval van Antwerpen bij de burgemeester en diens politie. Zo tracht hij de collaboratie binnen Vlaams-nationalistische kringen af te zwakken of tenminste de focus te verleggen naar de overheidspolitiek.
Noch Rondas, noch Van Goethem, komen met een volledig verhaal.
In een gekozen narratief bots je op limieten, je kan de grens van je eigen stelling niet overschrijden of je story klopt niet meer. De realiteit is oneindig geschakeerder, grijzer ook. Maar dat verkoopt wel slechter.
De Belgen waren over het algemeen geen helden, maar de Vlamingen waren ook allemaal geen lafaards, noch de Walen. Er waren de massale grijszones, zoals in seks, minstens 50 tinten. Daders wisselden soms van kamp, werden omstanders of slachtoffers, en omgekeerd, of alles tegelijk.
Eros en tanatos, liefde en dood, erotiek en oorlog, het zijn de universele thema’s, maar niet simpel hanteerbaar. De wereld is complexer dan we denken. Spijtig voor de fijn-slijpers in dienst van een hoogsteigen opinie.
Het leven is nooit eenduidig, de scheidingslijn tussen goed en kwaad loopt midden door ieders hart. Het hangt er van af waar we op inzetten, en in welke mate. Dat geeft soms een diffuus eindresultaat. Geen zuiver saldo.
Neem mee die Vlaamse schuld op, Jean-Pierre Rondas. Zet uw gewillige bedoelingen-bril af, Herman Van Goethem. Wees beiden wijzer, graag ook grijzer.