Het intrigerende levensverhaal van Hitlers secretaresse
Ik heb nooit een geheim gemaakt van mijn verleden, ook al maakte mijn omgeving het mij in de jaren na de oorlog wel heel gemakkelijk om het te verdringen: ik zou te jong en onervaren zijn geweest om mijn baas te doorzien, de man achter wiens burgerlijke façade zich een misdadige machtswellusteling schuilhield. Dat was niet alleen het oordeel van de Entnazifizieringskommission die mij als ‘jeugdige meeloopster’ vrijsprak. Het was ook de mening van al mijn kennissen met wie ik over mijn ervaringen sprak; en niet alleen diegenen die zelf van medeplichtigheid werden verdacht, maar ook diegenen die door het regime waren vervolgd. Ik liet me deze vrijspraak maar al te graag aanpraten. Tenslotte had ik net mijn vijfentwintigste verjaardag gevierd toen het nationaal-socialistische Duitsland ineenstortte, en wilde ik vooral één ding: leven.
Pas in het midden van de jaren zestig begon ik mij geleidelijk aan serieus bezig te houden met mijn verleden en mijn groeiende schuldgevoelens. Dat werd in de loop van de afgelopen vijfendertig jaar een steeds kwellender proces; een afmattende poging om mijzelf en mijn toenmalige drijfveren te begrijpen. Ik heb voor mezelf vastgesteld dat ik in 1942, tweeëntwintig jaar jong en met een hang naar avontuur, gefascineerd was door Adolf Hitler, dat hij een prettige baas en vaderlijke vriend was, dat ik mij willens en wetens afsloot voor het waarschuwende stemmetje in mijn hoofd – dat ik wel degelijk hoorde – en dat ik van de tijd bij hem, bijna tot het bittere einde toe, genoten heb. Na alle onthullingen over de misdaden van deze man zal ik tot mijn laatste uur met het gevoel van medeplichtigheid leven.