Soms heb ik het idee dat ik weet wat geestelijke rust is. Ik kan die uittekenen. Ik weet waarnaar ik streef. Ik zou in bed willen kruipen met een boek. Zomaar een boek, misschien een boek met moppen of vederlichte verhalen. Ik zou met plezier willen lezen en wegdoezelen met een glimlach op de lippen. (…)
Ik zou ook willen dat mijn vrouw naast me lag en zich samen met mij overgaf aan de slaap en de kalmte. Dat onze lichamen bij elkaar pasten. Ze zou haar hoofd op mijn borst kunnen leggen. Zonder knik in haar nek en zonder dat haar haar in mijn ogen of mijn mond kwam. Ik zou haar kunnen omhelzen en een arm onder haar hoofd leggen zonder dat die pijn zou gaan doen of in slaap zou vallen. Ik zou één been op haar heupen willen leggen en dat been zou niet te zwaar op haar drukken. Integendeel, ze vindt mijn been prettig, lekker warm en het past als een ontbrekend stuk van een puzzel. Haar heupen zouden een comfortabel steuntje zijn, slanke, frisse heupen. Ze zou naar me glimlachen, uit de grond van haar hart zeggen: ‘Ik hou van je,’ en me kussen. Ik zou voelen hoe ik met die kus wegzak in een prettige droom over mijn kindertijd. Ik zou glimlachen in mijn slaap en mijn vrouw zou teruglachen en in slaap vallen.