Hermann Göring zei graag dingen zoals deze over zichzelf: ‘Ik ben wat ik altijd geweest ben: de laatste renaissance-mens.’ De grote pose, dat was altijd zijn kracht. ‘Ik was de enige die naast Hitler een eigen gezag had.’ Dat klopte. Hij was als veelvuldig gedecoreerde jachtvlieger uit de Eerste Wereldoorlog teruggekeerd. Wat hem al vroeg met de nazi’s in contact bracht, was niet hun ideologie, ‘dat gedoe heeft me nooit geïnteresseerd’, maar hun idee van de strijd: ‘De strijd zelf was mijn ideologie’. Hitler waardeerde het in Hermann Göring dat ‘onmogelijk’ voor hem niet bestond: ‘Als ik met Göring praat, is dat voor mij elke keer weer als een staalbad.’
Dat is het ene beeld: de brute vechtersbaas die over lijken ging en met deze eigenschappen een doorslaggevende rol speelde in de tijd tot de machtsovername. Toen hij zich in die tijd eens verontschuldigde voor het feit dat hij wat te laat op een receptie van de Britse ambassadeur Sir Eric Phipps was verschenen met het excuus dat hij juist van de jacht kwam, antwoordde de Engelsman koel: ‘Op dieren, naar ik verhoop.’
Anderzijds was Göring zoiets als een prototype van de machtspoliticus, die al na korte tijd op de troon elk besef van realiteit verloor. Hij verzamelde functies en onderscheidingen, hij verrijkte zichzelf meedogenloos en speelde thuis liefst met zijn huisleeuw. Hij was moddervet geworden en in hoge mate verslaafd aan morfine. De oorlogsheld van toen was een heldenacteur geworden. Toen zijn enige dochter Edda werd geboren, was dat een verrassing, want Göring werd door een oorlogsletsel impotent geacht. En de Duitsers permitteerden zich een grap: Zijn of niet zijn, dat is de vraag.
Hermann Göring werd in Neurenberg ter dood veroordeeld: hij zou de drijvende kracht achter de aanvalsoorlogen zijn geweest en de aanstichter van de onderdrukking van de Joden. In de nacht voor de terechtstelling vergiftigde hij zichzelf.