Ter gelegenheid van een mondeling examen in tweede kandidatuur rechten zat ik in een voorbereidend lokaaltje samen met een paar medestudenten. Het was er dof en muf, het rook er tegelijk naar stof en vocht. Er werd alleen gezucht, naar adem gehapt. Niemand sprak, mocht ook niet, we hielden pijnlijk onze kak in. Een nijpende opdracht.
Ik harkte me moeizaam doorheen de vragen, niet altijd zag ik het licht.
Ter inspiratie keek ik veel om me heen, ik staarde naar het lage plafond en de kale muren om een verhelderend antwoord af te smeken. Ik stuitte op de blikken van andere zwoegende gezichten. Dit was geen kattenpis, zo’n proef in superjustitiële thematiek. Met improvisatie ging ik de prof niet omver blazen. Het was alsof de lat op twee meter lag, terwijl ik een laagvlieger was.
Iets viel me op, er zat een student tussen die niet in het plaatje paste.
Hij keek kwiek en vrolijk, hij pende gezwind aan zijn voorbereiding. Hij keek geen moment op, hij zuchtte niet, hij kuchte enkel, alsof hij telkens zijn interne motor aanzwengelde. Die man wist van wanten, zijn impasse was onbestaande, hij verlamde mij bijna. Hij schreef ons als het ware naar huis. Wat opvallend was, hij had ons aller vader kunnen zijn, hij moest minstens halverwege de veertig geweest zijn. Een vreemde eend in onze studentikoze vijver, zoveel rijper en blijkbaar stukken wijzer dan wij, de spartelende plonsjongens. Meisjes waren er niet bij, anders zou ik de rokjes en de lonkende lokken onthouden hebben, zeker de aanwezige borsten.
Mysterieuze man toch. Toen zijn naam werd afgeroepen, meende ik een flits van herkenning op te pikken. Hij repliceerde vinnig en monter, sprong bijna driftig op, indrukwekkend klaar voor het mondelinge slagveld, alsof hij de examinator ging vermorzelen. Imposante kerel, ondanks zijn korte pootjes en zijn vierkante hoofd, omkaderd door een hilarische ringbaard.
Opeens een bliksemflits, ik had het licht gezien, niet aangaande mijn examenvragen, maar de raadselachtige man had een naam: Le Compte.
Dat was dokter Herman Le Compte, in die tijd beroemd en berucht in Vlaanderen, hij was een BV avant la lettre, nerveus woelwater en straffe ruziemaker.
Zijn grootste tegenstander, eerder een openlijke vijand, was de oerdeftige Orde der Geneesheren. Ze hadden hun tegendraads agerende collega voor onbepaalde tijd buiten gesmeten, uitgerangeerd, wegens zijn medisch gezwets en gezever, zijn valse kwakzalverpraatjes.
Le Compte pretendeerde, met veel promo en nog meer branie, dat hij ons aardse leven onbeperkt kon verlengen. Zijn wondermiddel bestond uit overdosissen vitamines. Hij slikte ze bij ganser sloten, hij ging zeer overtuigend stokoud worden, ver voorbij de honderd jaar. Hij sprak zelfs het duizelingwekkende 1000 (duizend!) jaar uit. Op radio en TV, in alle kranten en bladen, overal luidde de klok van een theatraal schallende dokter Le Compte. De Orde nam aanstoot aan zijn goedkope prietpraat, vond het meer dan welletjes wegens onwelvoeglijk en zette hem voorlopig buitenspel: schorsing en beroepsverbod. De taterende dokter werd voor een tijdje het zwijgen opgelegd, zijn populaire kabinet werd gesloten, zijn lucratieve praktijken kregen het commerciële veto.
Le Compte vond dit juridisch onverantwoord en ging in de tegenaanval, hij kreeg een dankbaar klankbord van alle media. Hetze en heisa zijn perfecte verkoopproducten. Voor zijn vitamines werd een oorlog uitgevochten, de mensen wilden massaal die kaap van de honderd jaar overschrijden, op naar het duizendjarige rijk van het individuele bestaan. De winkel van Le Compte draaide clandestien op volle toeren, ondanks tegenkanting van een andere orde, het justitiële gilde van rechters, advocaten en deurwaarders. Men wou hem koste wat het kost counteren. De politiek vreesde even voor een precair demografisch probleem, want waar zou men die hordes honderdjarigen gaan vestigen? Stel dat Le Compte zelf 1000 jaar zou worden, zaten we dan niet met de vitaminenfurie
van een knettergekke biologische Führer? Hoe die dolle dokter nog te stoppen?
Herman Le Compte heeft tenslotte het onderspit moeten delven. Hij begon nog aan een inhaalbeweging, een hopeloos achterhaalde studie rechten, om zijn onmogelijke zaak te bepleiten. Maar hij kreeg overal ongelijk, wegens werkelijk te gek. Hij verspreidde complete nonsens, medisch totaal onverantwoord. Ik kwam hem toen tegen in dat kale zaaltje, hij was er parmantig bezig aan zijn zwanenzang. Met handhaving van zijn voortgezette branie en zijn felle theater. Ik was getuige van zijn laatste stuiptrekking, zijn fnuikende ondergang, die hij nog trots vertolkte, met een grandioze glimlach.
Dokter Le Compte werd slechts 78 jaar, hij stierf aan een hartkwaal. Het was een triestig verhaal, met schrijnend einde. Hij nam zijn definitieve afgang mee in het graf. Zijn dwaze marchanderen had zich finaal tegen hem gekeerd. Hij ging heen als een extreem eenzaam man. Een medisch gemankeerde.
Hij liet een anonieme familie achter, timide en beschaafde mensen die de naam Le Compte niet aan de grote klok hingen, zij verkozen de klepel van de algehele stilte.
Tot een zekere Delphine kwam aankloppen, een dichterlijke kleindochter.
Het verhaal herneemt sindsdien van vooraf aan. Populistische gekte, expliciete perplex-berichten, losgeslagen en vulgaire volksmanieren, dollen met dag- en weekbladen, plezier op televisie. Zij verkoopt zichzelf met vunzige seks en gortige poëzie, haar virtuoos gehanteerde geheim is hermetisch schrijven en cryptisch schelden met een onmiskenbaar talent voor hang naar pers en publiciteit. Zij koketteert met psychiaters, pillen en instellingen, die haar omringen als een gewillige schutskring. Alcohol en drugs passeren de revue, en worden luidruchtig afgevoerd voor zwoele strapatsen die haar dwars bedoelde poëzie staande houden. Wankele klanken, enkel gestut door het zwaar geschut van een literaire elite. De aandacht van de media verslapt nooit, het boekenbedrijf voorziet haar voorspelbaar mooi van de nodige prijzen. Zij zorgt voor controverse, dat verkoopt prachtig in de gazetten. Aandacht krijgen is haar handelsmerk.
Spijtig toch, al die goedkope goorheid, dat platte theater, die in het felle voetlicht gezette schijn van hoog gemikte dichterlijkheid. Delphine Le Compte wordt vlotjes de gladde piste opgeholpen van haar labiele opa-dokter.
Want inderdaad, ze kan wel degelijk schrijven, haar zeldzame proza is bovendien stukken beter dan haar beruchte poëzie. Maar er moeten zoveel overbodige lagen afgekrabd worden: de ranzige privé verhalen, de etterende reclame, de commerciële geldwolven die haar talenten uitpersen. Ze zit bijna in het straatje van grootvader Herman, dreigt zich te laten uitmelken, wordt nergens beschermd tegen haar zwakzinnige egomanie.
Delphine drijft vandaag op een golf van geile bewonderaars. Morgen faalt ze in een laatste gedicht, verstrikt ze zich in het proza van een verboden pil of pint, wordt neergesabeld door een gedrogeerde aanbidder, sappig verkracht door alle man en macht van de media. Haar in memoriam ligt overal klaar, al jaren is haar grafschrift gedicht. Kermis in de hel van de pers. Herman verwelkomt zijn kleindochter, ze wordt ver van 100 jaar.