Naast ons zit een bijna oude man klein gedrongen te zijn. Met een geelrode sjaal. Korte dikke beentjes. Smoezelige jas. Muisgrijze haren strak naar voren gekamd. Ook de bakkebaarden wijzen mee. Wateroogjes. Hij laat chronische kreetjes. Piept constant en mompelt binnenpretjes. Goed gezelschap voor zichzelf. Een ongevaarlijke eenling. Wij zijn in de meerderheid. Om te beginnen met ons twee. Wij maken deel uit van tientallen. Stromen door naar honderd en meer. Een paar duizend. De speaker kent het juiste getal. Wij zijn vanavond met 8305.

Die van Mons zijn met à peu près 40 komen opdagen. In de bezoekerstribune gaan er 39 verloren te keer. Rouge et jaune wappert desolaat in het halloweenlicht. Drie trommelaars slaan zich een ongeluk. Het is geen zicht. Hoe eenzaam kan een groep zijn. Niet onze buurman. Hij is supporter numéro quarante. Il prend ces distances. Hij is gezeten in ons midden. Ver van eigen volk. Ongestoord. Hij roept zijn ploeg twee keer discreet naar een voorsprong. Ons numerieke overwicht schreeuwt zich tweemaal terug op zijn hoogte. Hij gunt ons wat.

Hoe mooi zijn berusting. Hij klapt hoffelijk bij de gelijkmakers. Zwijgt zedig als Ohasjelle onverdiend een strafschop krijgt. Is tactvol verbijsterd als Mons die penalty niet krijgt. En zo de zege misloopt. Hij stampt zonder drift zijn frustratie weg. Op Leuvense bodem. Met dikke kuiten van beton uit Bergen. De ganse wedstrijd is hij een toonbeeld van volkse hoofsheid. Un petit monsieur avec un coeur pur. Wel opgevoed. Zuiderse etiquette. Man van de straat met stille grandeur. Goed ter taal. Houdt perfecte monologen. Hij stoort ons geen seconde. Klasse quoi.

De arbiter fluit opgelucht de rotmatch af. Leuvense supporters jouwen de eigen spelers uit. Lamzakken. Sukkelaars. Knoeiers. De man uit Mons lacht wat verwonderd. Hij tempert zijn plezier. Maar moffelt een puntje mee in de sacoche naar Henegouwen. Hij gaat zijn vrouw verrassen. Of op zijn minst de kat. Een pintje kan er nu wel af. Hij had de volle pot verdiend. Een vat. Wij schuifelen achter zijn sjaal naar buiten. Hij zet zijn klak op. Geassorteerd met de rest. Geelrood, fier en sjofel. Dan keert hij zich om: “Quand-même un beau petit club à Louvain”.

Na de wedstrijd is er after-party en dj-set voor de studenten. Die van Mons rijden terug met een halfvolle bus en een manneke dat stillekes zingt van de pret. In zijn hart danst een voetbal van geluk.