Het sneeuwde zeven nachten achtereen
wij overleefden in de witte bedden
niemand mocht ons komen redden
ook geen winterplaag kreeg ons uiteen
ik hield van jou als van obsceen
je lichaam wou zich niet verzetten
dat ik je pelde in de heetste netten
terwijl jij mij vertelde van de steen
die zat te knarsen in je hart je keel
de kanker die je opvrat als een vlam
ikzelf had daaraan part noch deel
ik pakte je heel gulzig en ik nam
van wanhoop onverzadigd veel te veel
tot op de achtste dag de doodsschok kwam