Toen mijn vader de leeftijd had die ik nu heb, ging hij plots kopje onder. Hij bleek aan een lichamelijk kwaal te lijden, die vrij ernstig was maar niet echt levensbedreigend. Op het puur fysieke vlak viel het uiteindelijk nog mee, hij kwam er flink gehavend uit, maar kon zijn leven zonder pijnlijke hinder verderzetten. Psychisch echter was en bleef hij een wrak, de voordien zo evenwichtige, gezonde en vrolijke man heeft zich nooit kunnen herstellen van de opgelopen kwaal. Hij kon en wou het relatieve herstel niet aanvaarden, hij koos voor de mentale en psychologische (én zelfs sentimentele) verlenging van zijn ziekteproces. Met een lichte schroom zou ik het bestempelen als een gecultiveerd slachtofferschap. Mijn eertijds trotse vader – gedurende mijn ganse leven de rots in de branding – werd op een paar jaar tijd een zielig oud manneke, een klagerig peeke. Dit was loodzwaar, ik spreek nu voor mezelf, opeens had ik geen grote roerganger meer voor mij, ik stond zelf in de familiale frontlinie. Daar was ik niet klaar voor, uiterlijk hield ik zogezegd stand, maar vanbinnen verschrompelde ik. Een parate opvolger was ik allesbehalve.
Dat ging samen met een wankel huwelijk en een onzekere werkbasis, ik zwalpte op verscheidene fronten. Mijn zoon was een jong volwassene en begon zijn eigen leven te leiden, ik wou hem met niks lastigvallen – de vrouw waarvan ik niet meer hield was zijn mama – ook sportief was ik over mijn hoogtepunt heen. Alle vaste ankerpunten gingen verloren. Ik had links en rechts nieuwe vriendinnen, ik zocht afleiding en verleiding, veranderde na 23 jaar zelfs van werk. Ik liet het Koninklijk Paleis achter mij en sprong blindelings op de boot van de… Scheepvaartpolitie, ik werd er lid van het commando.
Ik belandde van de regen in een zware drop, ik kwam na de ellende van de pest in handen van de cholera. Die nieuwe job, ogenschijnlijk een prestigieuze directiefunctie, was een kat in een zak.
De grote baas gedroeg zich zo louche dat ik hem op zekere dag voorspelde dat hij ooit nog de voorpagina’s van de kranten ging halen, met een schandaal. Twee maanden later was het van datte, hij had prijs. Het ging om dronkenschap achter het stuur, hij had in die toestand een zwaar ongeval veroorzaakt, maar met zijn partner nog snel van plaats verwisseld om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen. Dat was echter gefilmd door een getuige. Zo kwam hij aan het einde van zijn baas-carrière. Weer een boegbeeld dat viel in mijn onmiddellijke omgeving. Ik kreeg door al die tribulaties met hiërarchische gaten een professionele bevordering, maar dat was een vergiftigd geschenk: het nefaste Peter Principe werd toegepast, iemand een taak geven boven zijn competentieniveau, wegpromoveren heet dat. Ik had die perfide werkwijze perfect door, en ik zocht ten einde raad heil bij een nieuwe vrouw, ik hield het wel proper, zij was psychiater.
Ik heb drie sessies op haar sofa gelegen, net niet op haar schoot gezeten. Het was een vrij aantrekkelijke vrouw, maar net iets te mannelijk van carrure, in ieder geval hoog androgyn.
Die is toch op zijn minst bi, dacht ik. Onze gesprekken verliepen vrij vlot, er waren momenten dat we heel close waren, het werd bijna intiem (hoopte ik toch), zij liet me ook ongeremd in haar ziel kijken, die bevond zich in haar discreet decolleté (fantaseerde ik). Het bleek een primeur in haar consultaties dat ik haar mocht mailen, zo verzon ik half ware verhalen om haar aandacht extra binnen te halen. Tot ze mij onverwacht en ongeremd confronteerde met de sleutelvraag (mijn subjectieve interpretatie): hoe stond ik als man tegenover haar als vrouw? Toch erg vertrouwelijk nietwaar.
Het sluitstuk in de therapie bleek uiteindelijk een nachtmerrie, een wilde droom die mij volledig stuk sloeg, moeilijk of onmogelijk te duiden. Het ging zo: ik stond voor een onoverzichtelijke niet te beklimmen berg, oneindig hoog en met een onbereikbare top, en toch nam ik mijn aanloop. Ik kroop met bijna dierlijke kracht omhoog, onderweg rukte ik planten en struiken uit, ik smeet stenen en kasseien naar beneden, ik ruimde alles op, niks bleek te zwaar of te gevaarlijk, en voor ik het wist kon ik mijn vlag planten. Ik stond helemaal bovenaan, de overwonnen wereld lag beneden, ver onder mij.
Ik keek op de aarde neer als op een verlaten probleem.
Dat mailde ik aan mijn zielenknijpster, ze vroeg meteen de auteursrechten op mijn alles verklarende droom – dat waren haar woorden – ze wou deze nachtelijke beeldspraak voorleggen op een congres voor psychiaters. Mij niet gelaten, maar ik bleef haar eeuwig erkentelijk voor haar erg directe uitleg: ik had het potentieel in mij om desnoods bergen te verzetten. Dankuwel dokter.
Ik heb er lering uit kunnen trekken voor de rest van mijn leven, ik ben bij manier van spreken mijn eigen vader en mijn eigen baas geworden. Niets heeft me nog kapot gekregen – het klinkt misschien cru, maar ook niet de dood van mijn zoon, ik schrijf dit zelfs met zijn postume zegen, zeker weten – enkel de grote liefde maakte me uiteindelijk stil en respectvol, klein en bescheiden, met zeer grote dankbaarheid voor de maakbaarheid van dit leven. Maar dat vereist het diepste inzicht, en daarna een immense inzet.
Onlangs leerden wij een leuke streekgenoot kennen, hij wandelt door het Vlaamse medialandschap als “de beste kleermaker”.
Op zijn website trof ik volgend motto aan “ik zal een weg vinden of hem zelf banen”. Die kerel is 33 jaar, niet enkel vestimentair een genie, maar een ware levenskunstenaar. Ik ben blij voor die jongen dat hij reeds nu over zulke wijsheid beschikt. Ik heb er zovele decennia langer over gedaan om naast hem op die berg te mogen zitten. De beloning volgde niettemin, ik geniet vandaag van een prachtig uitzicht, het is een panorama mét geliefde en alle verder gerief! Mijn vader kreeg helaas geen herkansing, hij miste de laatste afslag. Je kan kniezen en zagen, maar je kan ook kiezen om dapper door te gaan. Daar zit het verschil in de moraal.
Onlangs moesten wij ons doorheen een zwaar familiaal drama spartelen. Voor mij was het de zoveelste mokerslag, ik viel even op mijn bek, was volledig uitgeteld, maar kroop toch snel weer recht. Ik maakte van de tragedie een berg, intentioneel, in beeldvorm.
Ik keek er torenhoog tegenaan, ik kon er niet op en dus niet overheen. Uiteindelijk liep ik er langs en lonkte slechts van opzij naar de averij, ik had weer vrij uitzicht voor mij.
Ik stuurde mijn hoofd terug vooruit, liet zo min mogelijk de bedreigingen van de berg – links of rechts – tot mij doordringen. Ten slotte liet ik de berg definitief achter mij.
Het dramatisch voorval is nu nog een schaduw, het vult uiteraard mijn rugzak, maar als ik me ontspan, geraak ik weer voorwaarts.
De bergen zijn mijn beste metaforen om uit het dal te geraken.