Voor de meeste westerse moslims is ‘moslim’ niet meer dan een identiteit die je met je geboorte meekrijgt, zoals ‘Arabier’, ‘Iraniër’, ‘Indiër’ of ‘Pakistaan’. Alle retoriek die hun identiteit versmalt tot alleen ‘moslim’ is voor succesvolle, hardwerkende moslim-Amerikanen niet bevorderlijk om daar bovenuit te stijgen. Integendeel, ze worden erdoor teruggeworpen, in een hokje gestopt, getribaliseerd.
De geboorte levert ons basisingrediënten voor de vorming van onze identiteit. Vanaf de dag dat we geboren worden krijgen we een raciale en etnische identiteit toebedeeld, een nationaliteit, een biologische sekse en vaak een familiair bepaalde religie, die uiteraard nog niet op geloof is gebaseerd maar die ons onvermijdelijk tekent (soms op een dramatische manier, zoals door besnijdenisrituelen). Deze ‘aangeboren’ identificatiepunten zijn toevallige attributen waarvoor we niets hoefden te doen en die niemand ons kan afnemen.
Terwijl we opgroeien en ons ontwikkelen, voegen we er dingen aan toe. Erik Erikson, de grote Duits-Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog, schreef over de identiteitsvorming tijdens de adolescentie en muntte de term identiteitscrisis voor de staat van verwarring waarin we tijdens deze experimentele fase verkeren. Als adolescenten hebben we te maken met fysieke groei, seksuele rijping, ons zelfbeeld en potentiële beroepskeuzes, terwijl we met een overweldigend aantal opties kunnen experimenteren om te ontdekken hoe we onszelf moeten maken tot wie we willen zijn. Het centrale conflict van de adolescent was volgens Erikson een krachtmeting tussen de vorming van een sterke identiteit en wat hij rolverwarring noemde, een staat van niet weten wie je bent of wat je gelooft.