Mijn grootmoeder langs vaderskant werd geboren in het laatste decennium van de 19de eeuw, ze had een nogal eclatante naam: Melanie-Marie Adams. Met een beetje verbeelding denk ik dan aan een Amerikaanse filmactrice of Britse zangeres, mogelijks een Belgische dichteres, wat ze uiteraard helemaal niet was. Ze was gewoon maar een mooie vrouw, zeker als jong meisje, dat kan ik nog zien op vergeelde foto’s waar ze in een kanten blouse en met een modieuze knot in het haar naast mijn viriele grootvader (mét indrukwekkende moustache) prijkt. Ze lijkt me de zedige maar paradijselijke Eva van haar sobere geboortedorp Becquevoort, een soort Eva Adams dan, ook niet mis. Oma Melanie leidde het doodeenvoudige arbeidersleven van een haast anonieme vrouw, ze verdween bijna volledig uit beeld naast haar imposante man die kostwinner was voor haar en hun vijf kinderen, waarvan mijn vader de tweede jongste was. Mijn grootmoeder was een achtergrondfiguur, maar tegelijkertijd wel altijd druk doende, ze stond nerveus op en ging zenuwachtig slapen. Eten deed ze meestal rechtstaande, een zittend gat heeft ze nooit gehad.

Als haar jongste zoon, mijn nonkel Hervé, om drie uur ’s nachts bedronken thuiskwam, stond ze op en maakte ze hem een warme maaltijd klaar, zonder morren, ze aanvaardde kritiekloos dat mannen soms veel pinten moesten drinken, hun manier om even aan de bittere armoede te ontsnappen. Maar zij werkte naarstig door, dag en nacht, terwijl haar schoonheid verwelkte en haar hart verslapte. Tijdens haar laatste levensjaren geraakte ze nog moeilijk vooruit, ze bewoog zich voort met slepende tred, maar was toch nog bekommerd om haar medemensen, ze maakte zich zelfs zorgen om mijn schoolrapport en schoof me in stilte wat zakgeld in de hand, bang dat ik niet zou toekomen als ik ook eens in de drank wou vliegen, ik was immers een man, ik moest me afreageren. De tijden waren nog niet politiek correct, ik verbraste dus iedere cent die ze me toestopte. Toen ik met mijn lief op trouwen stond, was oma Melanie al halverwege de 80, ze wou per se naar het huwelijksfeest komen. Dat heeft ze in al haar oude nervositeit nog net gehaald, daarna is ze er definitief bij gaan zitten, hoogst ongewoon, met haar ochtendboke in de hand, ze morste kruimels op haar voorschoot. Terwijl ze zo op een namiddag vredig in haar zetel zat en haar koffie koud liet worden – misschien mijmerde ze over haar kleinzoon die in het grote liefdesland woonde, mis moe! – sloot ze oneindig vermoeid haar ogen, met nog een laatste zenuwtrekje als groet, haar levenslange handelsmerk, en ze stierf, ze was 86 jaar en tot op het bot en het been onrustig uitgeleefd.

Dezelfde onrust (van nature) kenmerkte mijn vader, die niettemin als een ogenschijnlijk gelukkig man door het leven stapte.
Hij beheerste de kunst van het (proberen te) relativeren en wist zich op tijd te ontspannen, hij leefde supergezond en was een geheelonthouder. Mijn vader was matig in alles, hij had weliswaar een bewonderend oog voor vrouwelijk schoon, maar ik denk niet dat hij buitenshuis van bil is gegaan, de gelegenheden moeten er wel geweest zijn, want hij kreeg vaak opmerkelijke knipoogjes en veelzeggende complimentjes van madammen waarvan zelfs ik als piepjong manneke dacht: amaai, dat wil ik later ook meemaken. Ik stond er dan in mijn korte broekje bij, klaar om onze pa te helpen, helaas, niemand zag mij staan. Mijn vader was echter een zeer evenwichtig man op het morele vlak en in dezelfde mate plichtsbewust, kwaad spreken en slecht handelen waren hem vreemd, dus daarom denk ik dat hij seksueel geen schuinsmarcheerder is geweest. Het zou zijn geweten te veel belast hebben, om die reden maakte hij zijn libido van ondergeschikt belang. Had ik maar zijn specifieke talenten gehad – of niet, ach – zoals hij ook steeds excelleerde in mensen helpen, overal gratis klusjes gaan opknappen, ombudsman spelen voor de ganse familie, toeverlaat voor de weduwen en voogd voor de wezen. Niks was te veel voor onze pa, maar toch weet ik dat het hem soms benauwde, dat hij overbevraagd werd, niet enkel stiekem door gewillige vrouwtjes, ook zijn eigen vrouw maakte het hem niet makkelijk, want ons ma was geen katje om zonder handschoenen aan te pakken – of compenseerde zij dat met poesliefheid in de sponde?  – zodat hij telkens net niet bezweek onder de eisen die hij aan zich liet stellen door jan & jeanne & alleman in de maatschappij. De sociale druk op zijn schouders moet jarenlang torenhoog geweest zijn, maar de brave man bleef doorgaan met goedhartig zijn en graag lachen tegen iedereen, tot zijn vriendelijk hoofd opeens… ontplofte, ongeveer rond zijn 70ste levensjaar. Op een paar maanden tijd werd hij stokoud, een peeke dat sukkelde met zijn prostaat en het grote kwaad in de wereld dat hem plotseling oversteeg, hij betaalde plots de volle uitgestelde rekening voor zijn extreme meegaandheid met mens en samenleving: hij kroop in een strak isolement dat hem afzonderde van familie en kennissen, hij hield zijn evennaaste gewild op afstand. Hij sprak uitzonderlijk nog met zijn echtgenote, zij repliceerde te vaak met een houw en een snauw, hij liep meermaals per dag weg (van haar) met zijn hondje, zijn beste maatje op eenzame wandelingen in veld en bos. Mijn vader was niet boos, hij was gewoon ontgoocheld dat alles zo gelopen was, te hard gewerkt, te weinig liefgehad, zovele vrouwen niet bemind, zijn kinderen niet echt gekend, geen tijd gehad om veel thuis te zijn. Toch is hij op dat sukkeldrafje nog lange jaren blijven doorleven, hij trok zich slap en slepend door de dagen, ons ma gedoogde hem. Tot hij bij het vallen van de eerste sneeuw (2018) plots doodviel, hij was spierwit van de vlokken 86 jaar geworden.

Mijn vader had een jonger broer, de reeds geciteerde Hervé, dat was het lievelingskind van ma Melanie. Hervé was bijna letterlijk moeders mooiste, reeds als jongen vertoonde hij de trekken van wat later een zeer knappe man zou worden. Dat wist hij zelf beter dan geen ander en hij heeft het ten volle in zijn voordeel laten spelen, zijn leven stond gelijk aan genieten, op alle vlak, hij hoerde en hij boerde, hij dronk dagelijks dikke pinten en rookte aan één stuk door dure sigaren uit Cuba. Mijn nonkel erkende God noch gebod, de zorgzaamheid en de bekommernis om andere mensen – zie zijn ma en zijn broer – waren hem volkomen vreemd, hij runde een lucratieve meubelwinkel, maar slechts op papier, want het was zijn echtgenote die voor het dagelijkse beleid in de zaak zorgde, nonkel hield zich enkel bezig met de uitgebreide public relations op café en tussendoor bezocht hij zijn talloze vriendinnen die zich in rijen aanboden om bij hem komen uit te rusten, te bed of niet te bed, nonkel had geen complexen, hij was een bon vivant eerste klas, maar eigenlijk… geen leuke man. Ik heb nooit kunnen verstaan waarom mijn tante niet bij hem is weggegaan, ze kreeg geen spatje aandacht, en toch was ze de sterke madam die hun commerce rechthield, ze was bovendien erg aantrekkelijk en zeker zeer menslievend en zachtaardig, misschien te veel. Niet verwonderlijk dat ze uiteindelijk ook wat troost vond in de armen van een liefdevolle buurman, waarom had ze hierop zo lang gewacht? Maar Hervé had zelfs dan geen interesse voor haar, hij wist er van, maar pleegde zelf het tienvoudige in overspelige daden, hij hield aan met meerdere vrouwen tegelijk, openlijk en trots, met branie en lef, als de grote triomfater van het Hageland, zijn brandstof bestond uit drank en tabak, hij pepte zich permanent op, seks was dan telkens de bekroning. Op zijn 50ste besloot hij dat hij genoeg gewerkt had, zijn vrouw mocht stoppen met de zaak, hij kon zijn perfect gesitueerde handelspand aan een peperdure prijs verhuren, zijn riante inkomen was verzekerd tot op het einde van zijn dagen. Hervé is dan rustig blijven doordrinken, ook vanop zijn thuisfront, bij gelegenheid reed hij nog langs bij zijn allerliefste vriendinnen, terwijl zijn eigen vrouw ter compensatie exotische wereldreizen mocht maken, op zijn royale kosten kon de buurman – als vervangingsminnaar – ook mee. Iedereen content met externe seks, zogezegd, maar wel mede dankzij een vorstelijke som zwijggeld én het levenslang ontkennen van een pijnlijke waarheid: stinkende rijkdom stond tegenover complete liefdeloosheid. Nonkel Hervé is zijn aardse bestaan in dagelijkse dronkenschappen en als een dwaze losbol blijven vieren tot hij diep in de 80 was, hij is geen dag ziek geweest, slechts één nacht werd hem fataal, een krak en een knak, zijn hart begaf het, dat was pas op zijn 86ste.

Drie dichte familiegenoten van mij bereikten dus die gezegende leeftijd van 86 jaar, ze mochten bovendien plots heengaan, zonder ook maar enige lijdensweg te ervaren. Zijn de vooruitzichten dan goed voor mij, mag mijn gevoel mij zeggen dat ik op weg ben naar een pijnloos einde op eerder hoge leeftijd, heb ik hiervoor de perfecte genen? Hopelijk wel, toch hangt er een niet meer weg te krijgen donderwolk boven deze verondersteld positieve erfelijkheid. Mijn zoon Vincent, tijdens zijn jonge leven steeds een vrolijke, gezonde en relaxe kerel, kreeg totaal onverwacht een dodelijke kanker, hij stierf op zijn 36ste, na bijna 10 maanden verschrikkelijk afzien. Het lot kan meedogenloos zijn, daar hou ik steeds rekening mee, zeg ik vol liefde tegen mijn schone en begripvolle vrouw.