Tot op zekere hoogte zijn we allemaal trots op onze identiteit. Dat is gezond voor zover het betrekking heeft op de kenmerken waarvoor we ons hebben ingespannen, maar trots zijn op aangeboren kenmerken is hachelijk, op een manier die voortreffelijk werd opgesomd door de briljante, overleden komiek George Karlin, die zei dat hij etnische of nationale trots nooit kon begrijpen. ‘Trots moet gereserveerd blijven voor iets wat je zelf hebt gepresteerd of bereikt, niet iets dat toevallig door een geboorte is gebeurd’, zei hij.
Zij die een verworven identiteit bezitten na een proces van onderzoek en experimenteren te hebben doorgemaakt, voelen zich niet bedreigd door andere ideeën of opvattingen. Een zekere trots ontleend aan de met moeite veroverde verworvenheden kan vooruitgang, innovatie, een uitwisseling van ideeën, constructieve dialoog en een gezond debat opleveren. Maar degenen die in de toestand van identiteitsafsluiting verkeren, kunnen voor enig gevoel van eigenwaarde op niets anders terugvallen dan hun aangeboren kenmerken. Patriottisme. Nationalisme. Religieus fundamentalisme. Het wij-zij-denken. Al deze noties zijn gebaseerd op een immense trots op wat je niet met afwijzing van alle andere alternatieven zelf hebt verworven. Geschillen over deze aangeboren identiteitskenmerken hebben bij veel van de ergste misdaden, oorlogen en genocides uit de wereldgeschiedenis een centrale rol gespeeld.