Simonne was ooit mijn naaste buurvrouw, ze woonde met haar man Fons in het appartement dat haaks aan mijn studio paalde. We waren zijburen. Het betrof een ouder koppel, in leeftijd hadden ze bijna mijn ouders kunnen zijn.
Van in het prille begin mocht ik van hen een bijzondere aandacht genieten. Vooral door Simonne werd ik extra bemoederd, dagelijks belde ze aan om te informeren naar mijn gezondheid, alsook naar mijn staat van geluk, en zeker mijn liefdesleven trok haar speciale aandacht. Daarmee wil ik niet zeggen dat ze indiscreet was, maar op zijn minst toch gedreven nieuwsgierig. Het was alsof ze over me wou waken, ik was haar vervangzoon die zich niet te grabbel mocht gooien aan vrouwen van (in haar ogen) lager allooi.
Ze stelde zichzelf daarbij als norm, niet altijd even subtiel, maar ze wou vooral de geliefde mama spelen en tegelijk een vrouwelijk rolmodel zijn: nogal bevallig en extreem koket, met aangezet empathisch karakter en zacht geacteerde inborst, overbezorgd en met tonnen aandacht voor een man die zij bij de hand wou nemen, voorzichtig leiden en veilig begeleiden, zorgzaam behoeden en koesteren, en zo nodig plat pamperen, een driest en gul handelden, maar ook ongevraagde mama.
Het was me wat, zo’n Simonne naast de deur, dag en nacht, alsof ze met haar zorgend hoofd pal tegen de tussenmuur sliep, bedacht op elke stap die ik verzette, elke misstap die ik me in mijn kop zou kunnen halen.
Op een strikt rijtje keurde ze genadeloos af: de geliefden Winde, Treeske, Marine, Ans en talloze anderen die kwamen kandideren. De lat lag hoog bij de selectie, mijn vervangmama hielp graag een handje. Voor haar volstond één strenge blik, giftig voor de gelegenheid, om vermeende bedgenotes te torpederen.
En Fons ging steeds akkoord, zijn mening was per definitie die van Simonne, tegenpruttelen was niet aan de orde. Want dan riskeerde hij dagenlang haar bliksemgedrag, of zelfs geen eten meer op zijn bord, zo ongenadig was ze wel. Maar ik was haar engeltje, zij wou mij beschermen, op zaterdag bracht zij pateekes, in de week een kippetje aan het spit. Zij streek en herstelde soms mijn kleren, zij liet Fons alles bij mij repareren wat niet marcheerde.
Ik genoot van de grootste service, ik was haar lieveling buiten categorie. Tot Maggie ten tonele verscheen. Wonderwel, die geraakte direct door de keuring, ze werd kritiekloos door Simonne geaccepteerd. Ook Fons deed meteen mee want hij verkeek zich graag en gretig op de boezem en de benen van Maggie, dat was smullen voor die ouwe rukker, wat hij bij zijn vrouw mankeerde, fantaseerde hij rap bijeen als hij mijn nieuw lief zag.
Om een kuis verhaal kort te maken, Maggie werd kind aan huis bij ons Simonne, zij werd ten volle opgepikt, zelfs geadoreerd en verwend zoals een lievelingskind, buiten proportie eigenlijk. Simonne slokte haar gewoon op. Maggie liet het zich welgevallen, meer nog, ze hield van hen als waren het haar eigen ouders. Ik zat er bij en dacht er soms het mijne van.
Na een tijdje, toen de acclimatisatie al voorbij was, is Maggie ziek geworden. Het ging van kwaad naar erger, eerst een kwaaie kanker, daarna slepende depressie, tenslotte een totaal mislukte zelfmoordpoging met weliswaar complete destructie van haar verdere leven. Ik was opeens hulpeloos, maar het was een radeloze Simonne die haar treurhand uitstak. Ze leed mee met Maggie, ze steunde mij, ze hielp en ze bad elke avond voor beterschap. Helaas, Maggie is nooit meer weergekeerd in haar eertijdse schoonheid, het was een afgelopen liefdestijdperk. Ze woonde permanent in een instelling en reed in een rolstoel, wezenloos en met niks dan gaten in haar kapotgemaakte hoofd. Dat is zo gebleven, tot op de dag van vandaag. Ze leeft misschien nog, ergens toch, een beetje, dat hoop ik.
De klap was misschien te groot, zowel voor Simonne als voor mij, er ontstonden fricties. Ze vond me geen gezellige vrijgezel meer, ze had me liever als trieste weduwnaar gezien. Dan had zij terug in haar rol van sluikmama kunnen duiken en de troostzakdoeken aandragen voor mijn huilbuien. Maar ik weende te weinig, naar haar normering, ik was soms onverantwoord blij, dat vond ze, ik was een vrijbuiter in de lijfelijke liefde, oordeelde ze ook.
Ze werd opdringerig, wou haar plaats afdwingen, zelfs pal naast mij, over mij heen walsen. Ik lag een keer ziek in bed, geveld door een griep. Ze drong haast ongezond dichterbij, mijn dekens dienden als barricade, ik trok een laken over mijn hoofd om dat spook te weren. Zo was die Simonne van weleer verworden tot een kleine feeks. Smerige teef ga heen, dacht ik met klamme handen, klappertandend van miserie.
Om het bandeloos kwaad te weren heb ik haar haast uit mijn ziekenkamer moeten duwen, weg ouwe demon. Je verdorde vrouwelijkheid hoort bij je man, laat Fons nog één keer komen. Ik had ondertussen hoge koorts, ik droomde en hallucineerde van Maggie. Simonne danste de heksensabbat.
Het is geëindigd in een ijzingwekkende verwijdering, Simonne ging over tot de plotse daden en gedachten van pure haat. Ik was nu kameraad af, ik had Maggie en nog meerdere minnaressen vermoord, zovele liefdes gesmoord met mijn egoïsme enzovoort. Simonne weende en attakeerde.
Ze was soms zodanig buiten zinnen dat ik dacht dat ze gek werd. Ze belde de politie voor mijn verzonnen agressie en ze verhaalde over romances waarbij zij mij bezeten had. Ze vertelde grandioze onzin, zo groot was haar verdriet. Want dat wil ik toegeven, ik was in haar beleving haar kind geworden, misschien in haar zotte kop nog iets meer. Maggie was haar lieveling bij uitstek geweest, haar favoriete dochter, haar gans gelijke in flamboyante excentriciteit, zelfs de platonische geliefde van haar eigen man. Die droom was uiteengespat, het sprookje kende geen doorstart.
Ik hernam willens nillens mijn leven, zette ook mijn liefdeswegen verder, bezocht Maggie in het begin minstens iedere week. Dat heeft zo jaren aangesleept, tot Maggie verdwenen was, weggestopt in andere oorden. Haar familie was haar plots komen kapen, ze werd anoniem ergens ondergebracht, ik botste op een medisch stopbord: enkel voor ingewijden! Maggie was voortaan hun familiaal geheim. Einde van mijn toewijding.
Simonne heeft het allemaal geweten, trachtte heel lang mee te leven, maar het was te veel van het kwade. Haar oude hoofd bezweek eronder. En dan heeft ze alles op mij trachten te verhalen, maar ook Fons deelde in haar klappen. Fonske werd er geweldig ziek van, zijn kop ging kapot, hij stierf voordat ik hem nog kon zien, dat mocht ook niet van Simonne. Rancune tot in de dood, zijn kist ging dicht en ik stond alleen en versteend aan de kerk. Een kleine stoet trok voorbij, ik zag uit iemands ooghoek nog meer venijn dan droefheid.
Het grote lijden van kleine mensen, de eigenliefde die net groter was dan de empathie. Ik had medelijden met de ontzagwekkende machteloosheid van een door bittere wrok verteerde vrouw, het oude kwaad van de haat.
Toch nog een rare kanttekening, een late anekdote. Simonne heeft me geschrapt uit haar nalatenschap. Ze was kinderloos, ook nergens nog familie, ze had Maggie de hemel beloofd, inclusief kapitaal en inboedel.
Ik stond erbij en werd niet aangesproken, ik was sowieso begenadigd.
Ik ging immers trouwen met Maggie, ik viel als eerste mee in de prijzen.
Er volgde een onverkwikkelijk verhaal, achterklap en gezaag van volk in de blok dat zich verveelde. Geld is het laatste redmiddel om zich nog te entertainen. Ik had er mijn buik van vol, van hun materiële bezetenheid. Ik ging mijn broek niet afsteken voor wat goedkoop geldgewin, zelfs voor geen miljoen euro. Een reeds dure buurvrouw, de genaamde Lola, is er dan mee gaan lopen. Ze kreeg na veel gekonkelfoes en oeverloos geslijm zowel Simonne (reeds ijl in het hoofd) als haar ijverige notaris op de hand. Het financieel gewin was binnen, en direct daarna werd Simonne verplaatst naar de diensten van zware psychiatrie, later gevolgd door een gesloten afdeling in het rusthuis.
Opgeruimd staat netjes, het oud vuil wordt na een grondige kuis vlot opgehaald. De goederen van Simonne berusten nu bij een niet zo goed mens. Betrokkene gunt me geen blik, zij is een arme vrouw want zonder liefde. Haar afgunst op mijn schone Nathalie is grenzeloos. Met geen geld ter wereld kan zij mijn geluk afkopen. Diefstal kan niet tegen liefhebben op.
Ik heb Simonne nog enkele keren bezocht, ze was verrast en vooral blij. Ze vertelde me dat niemand haar nog belde, ze liet geen erfgenamen van het hart na. Ze heeft spijt van alles, ze lijdt nog om Maggie, dat is zeker, ik geloof haar wel. Maar ze is verraden en bestolen, weent ze, door de kwelgeesten van de wereld. ze pikten zoveel in, ze pakten haar alles af. En dat ze me altijd graag gezien heeft, bijna zoveel als Maggie.
Dat weet ik Simonne, maar je zwakte was ook zo groot. Je razende kwaadheid ging immens te keer. Nu is het te laat, vind vrede in je hart, ik kom nog weer.