Ik sta aan de bushalte. Leuven station. Perron 2. Van de kant van de Martelarenlaan komt iets aangepikkeld. Een graatmager manneke op twee stokken. Met een rollator. Eén stok betreft zijn been. Het linker. Een koolstompke. De andere stok is effenaf een stok. Bij nader inzien een houtdunne prothese. Ik herken hem plots. Dit is werkelijk hallucinant. Dit is de man die een goed jaar geleden hier op deze eigenste plek onder een lijnbus terechtkwam. Iemand ging in de fout of uit de bocht en betrokkene zat klem onder een verpletterend wiel. Sirenes, lakens en rood-witte linten, een draagberrie, bloed en spoed. Het stond ’s anderendaags in de krant. Op intensieve maar buiten levensgevaar. Zijn rechterbeen werd afgezet. Weken later deed hij zijn verhaal. Het had zoveel erger kunnen zijn. Hij woont niet meer alleen nu. Is mogen intrekken bij zijn dochter. De Lijn werkt goed mee aan zijn dossier. De kameraden komen pinten drinken. Ambiance in de barak. Kleinkindje mag mee op de foto. Iedereen beroemd.
Nu pikkelt hij hier relax voorbij. Werpt geen blik op de plek van het onheil. Hij hobbelt verder met zijn leven. Opeens weet ik ook weer wat zijn dada is. Want hij was reeds lokaal bekend. Sinds ettelijke jaren. Hij draagt de vlag van de fanfare. Ik geloof die van de Mannen van het Jaar. Leuvense folklore van bier en plezier. Dat wordt uitkijken binnenkort. Bij de planting van de Meyboom op de Grote Markt. Hoe gaan ze die vlag op die rollator krijgen? Want dat had hij ook gezegd. De vlag blijft zijn vlag. Zijn fierheid.