In mijn straat woont een blonde jongen. Hij leeft dezer dagen buitenshuis. Tafel met stoelen op de stoep. Flesje wijn. Muziek. Vrienden. Soms zit hij aan de overkant. Op een bank. Zijn raam staat open. Hij kijkt TV. Geluid maximaal. Een vrije vogel. Zijn buren zijn iets minder vrij. Hun ruimte wordt ingenomen. Maar ik weet niet wie er klaagt. Ik ben een voorbijganger. Woon aan de achterkant. Keer hem de rug toe. Neutraal. Maar toch. Wat mij verontrust. De jongen heeft een nieuwe outfit. Hij draagt nu een baardje. En een wapperend gewaad met witte sportsokken in sandalen. Puur vestimentair vind ik het afschuwelijk. Van een lelijkheid die niet van deze wereld is. Hij zit verpakt in een grauwe, grijze zak. Vormloos in een vod. Wat zijn goed recht is. Ik wil er verder niet over nadenken. Ik moet me met mijn eigen zaken moeien. Ik groet hem. Dag.